Workshop antwoorden formuleren PWW 2 klas 3

deze les 
Wat gaan we de komende 3 lessen doen
pww stof
Oefenen met het beantwoorden van toets vragen
aan de slag met de lesstof/vragenuurtje
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

deze les 
Wat gaan we de komende 3 lessen doen
pww stof
Oefenen met het beantwoorden van toets vragen
aan de slag met de lesstof/vragenuurtje

Slide 1 - Tekstslide

leerstof www
Hst 5: par. 5.2, 5.4 en 5.5 + hst 6 par. 6.2 + aantekeningen fascisme 

Slide 2 - Tekstslide

Al die v-tjes op je toets!!!
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
1. Nog een keer alle tips per vraagvorm bekijken
2. Voorbeelden analyeren
3. Zelf oefenen

Slide 4 - Tekstslide

1. De NOEM vraag
 De eerste vraagvorm die je tegen kan komen is de noem-vraag. Bij een noem-vraag staat meestal het aantal antwoorden dat je moet geven. 

Bv: Noem twee oorzaken voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. (2 pt)

Slide 5 - Tekstslide

Noem twee oorzaken voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (2pt)

Slide 6 - Open vraag

1. De noem vraag
Let op: Een noem-vraag heeft maar een kort antwoord nodig, meestal 1 zin. Antwoord geven in 1 of 2 woorden is altijd fout.

Slide 7 - Tekstslide

2. De leg uit-vraag
Dit is de meest voorkomende vraagvorm op een proefwerk. 
Bij een leg uit-vraag moet je antwoord bestaan uit een klein verhaaltje.

 Er moet ook altijd een korte conclusie in je antwoord zitten waarbij je een deel van de vraag herhaalt.

Slide 8 - Tekstslide

2. De Leg uit-vraag
VB: Leg uit waarom we de Eerste Wereldoorlog een Totale oorlog noemen
Je antwoord moet dus bestaan uit een klein verhaaltje waarin je aangeeft waarom WOI een totale oorlog was. Let op dat je afsluit met een conclusie!!
TIP: Als er een begrip/gebeurtenis in de vraag staat, leg dat dan altijd kort uit in je antwoord.


Slide 9 - Tekstslide

Leg uit waarom we de Eerste Wereldoorlog een Totale oorlog noemen. (2 pt)

Slide 10 - Open vraag

Leg uit waarom we de Eerste Wereldoorlog een Totale oorlog noemen. (2 pt)
Een totale oorlog is een oorlog waarbij de hele samenleving betrokken wordt. (= begrip)
In de Eerste Wereldoorlog werden bijvoorbeel veel vrouwen aan het thuisfront in de fabrieken aan het werk gezet om wapens voor de oorlog te maken. (= verband met WOI)
Aangezien dus niet alleen mannen, maar ook veel vrouwen deel namen aan de oorlog noemen we dat een totale oorlog. (conclusie) 

Slide 11 - Tekstslide

3. De vergelijkingsvraag
 Een iets moeilijkere vraagvorm is de vergelijkingsvraag
Bij deze vraag moet je vaak twee of meer dingen met elkaar vergelijken. 

Zo’n antwoord bestaat daarom altijd uit meerdere delen. Wanneer je twee dingen met elkaar moet vergelijken bestaat je antwoord dus uit twee delen

Slide 12 - Tekstslide

3. De vergelijkingsvraag
VB: Wat was het verschil tussen de bolsjewieken van Lenin en de mensjewieken?? (2 pt)

Antwoord: De bolsjewieken wilden zelf een revolutie ontketenen. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat is er fout aan dit antwoord? Antwoord: De bolsjewieken wilden zelf een revolutie ontketenen.

Slide 14 - Open vraag

4. De Stellingvraag
Bij deze vraag krijg je één of meer stellingen en wordt je gevraagd hier iets over te zeggen. 

Soms moet je jouw mening erover geven, of laten zien waarom de stelling waar of nietwaar is. Wat je moet onthouden is dat je altijd argumenten moet geven. (feiten uit het boek)

Slide 15 - Tekstslide

4. De Stellingvraag
VB: Stelling: Na de februarirevolutie werd Rusland een democratie.
Leg uit dat bovenstaande stelling NIET klopt.

LET OP: Dit is dus ook een leg uit vraag!!

Slide 16 - Tekstslide

Stelling: Na de februarirevolutie werd Rusland een democratie.
Leg uit dat bovenstaande stelling NIET klopt.

Slide 17 - Open vraag

Stelling: Na de februarirevolutie werd Rusland een democratie.
Leg uit dat bovenstaande stelling NIET klopt.
Tijdens de februarirevolutie werd in de SU de tsaar afgezet. Er kwam een voorlopige regering aan de macht. (zij schreven verkiezingen uit).
Deze regering was nog niet democratisch gekozen met verkiezingen.
Rusland werd dus GEEN democratie na de februarirevolutie. 

Slide 18 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
Er zijn verschillende inzichtvragen.
Meestal moet je een verband uitleggen:
- oorzaak-gevolg
- verband tussen begrippen
- verband tussen bron en begrip (hoort bij de bronvraag)
enz. 

Slide 19 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
Let op: Je antwoord moet bij een inzichtvraag altijd uit meerder delen bestaan. 
Vaak kun je in de vraag zien uit hoeveel delen:
- Verband tussen begrip 1 en begrip 2 = 2 delen (2 pt)
- Verband tussen oorzaak en gevolgen = minstens 2 delen (2 pt)

Slide 20 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
VB: Leg uit dat door het Dawesplan de crisis in Duitsland extra hard aankwam. 

TIP: Er zit een begrip in de vraag, leg deze kort uit.
Leg daarna uit wat dat begrip te maken heeft met extra hard uitbreken van de crisis in Duitsland.
Eindig met een conclusie (het is immers een leg-uit vraag)

Slide 21 - Tekstslide

VB: Leg uit dat door het Dawesplan de crisis in Duitsland extra hard aankwam.

Slide 22 - Open vraag

Deze les
- Gaan wij de soorten vragen dia's afmaken
- Het maken van eigen leermiddelen

Slide 23 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
De bronnenvraag is meestal een combinatie van een inzichtvraag met een leg uit vraag
In plaats van dat je twee gebeurtenissen bv met elkaar moet verbinden moet je vaak iets met de bron verbinden. 
BV: Welk begrip past bij de bron? 
Wat is de mening van de maker van de bron?
Is de bron bruikbaar voor....?

Slide 24 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
Bij een bronnenvraag moet je altijd verwijzen.
Dat betekent dat je letterlijk iets uit de bron moet benoemen!! Datgene wat je benoemt moet jouw antwoord ondersteunen/bewijzen. 

Slide 25 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
VB: Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in 
de jaren'30.
 


Vertaling:
Voor 100$ kun je deze auto kopen. Ik heb cash nodig, ben alles verloren op de aandelenmarkt.

Slide 26 - Tekstslide

6. De bronnenvraag 
Stappenplan voorbeeldvraag:
1. Zeg eerst LETTERLIJK wat je ziet/leest in de bron.
2. Leg daarna uit wat dat te maken heeft met de vraag, in dit geval met de jaren '30. 
3. Eind met een conclusie. (verplicht bij de leg-uit vraag)

Slide 27 - Tekstslide

Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in
de jaren'30.

Slide 28 - Open vraag

6. De bronnenvraag
Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in
de jaren'30.

In de bron zie ik een man die zijn auto verkoopt. Hij heeft er een bordje bij gezet waarop staat dat hij geld nodig heeft, want hij is alles verloren op de aandelenmarkt.
Tijdens de jaren '30 was er een grote crisis die begon doordat de waarde van aandelen enorm daalde. Hierdoor verloren veel mensen geld. 
Daarom is deze foto dus waarschijnlijk gemaakt in de jaren '30. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Welk land kan op de ster?

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Welke gebeurtenis of begrip past bij het plaatje?
Geef 2 beeldelementen

Slide 33 - Open vraag

7. Representativiteitsvraag
Bij een representativiteitsvraag krijg je vaak een uitspraak, stelling of bron. De vraag is dan meestal of dit stukje tekst representatief is voor een bepaalde:
- periode
- groep
- land
- enz. 

Slide 34 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Stappenplan:
1. Lees eerst goed de tekst/bekijk de afbeelding. Wat vindt/omschrijft deze maker nu precies? Schrijf dat in je antwoord.
2. Bedenk dan wat de bepaalde groep over datzelfde onderwerp vindt/of dit normaal was voor die tijd. En schrijf dat in je antwoord incl historisch argument.
3. Bepaal dan of dit overeenkomt en dus representatief is. (= conclusie)

Slide 35 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Bijvoorbeeld:
Een duitser schrijft in 1932 naar zijn oom in Nederland: 'Het Verdrag van Versailles is een eerlijk verdrag en zou door ons land nageleefd moeten worden'. 

Vraag: Is deze uitspraak representatief voor hoe het Duitse volk in deze tijd dacht? 

Slide 36 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Is deze uitspraak representatief voor hoe het Duitse volk dacht in deze tijd?

1. De Duitse jongen omschrijft het verdrag van Versailles als eerlijk.
2. . De meerste Duitsers in 1932 vonden dit echter niet. Zij waren het namelijk eens met Hitler die het verdrag overtrad. 
3. De uitspraak is dus niet representatief voor hoe het Duitse volk dacht in deze tijd. 

Slide 37 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Vraag: Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine? 

Bron: Verhongerde boeren 
langs de kant van de weg. 

Slide 38 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Vraag: Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine? 

In de bron zie ik verhongerde boeren in Oekraine langs de kant  van de weg. 
In het begin van de jaren '30 was er inderdaad een grote hongersnood in Oekraine, waarschijnlijk veroorzaakt door de SU.
Daarom is  deze bron representatief voor de jaren '30 in Oekraine.

Slide 39 - Tekstslide

De opdracht
- Jullie maken groepjes van 4
- Jullie krijgen een paragraaf en maken een poster/kahoot/spel
- Je zorgt dat er zowel aantekeningen als begrippen in terugkomen
- Volgende les presenteren wij de producten aan elkaar

Slide 40 - Tekstslide

Wat moet erin?
- Wanneer alles erin staat van de paragraaf
- Wanneer er minstens 1 bron in terugkomt die je zelf hebt gevonden
- Er 3 tot 5 vragen in terugkomen 
- Er een duidelijke rode draad is
- Volgende les moet het af zijn en wordt het nagekeken door de andere. 

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht/huiswerk!
- Maak je eigen toets.
- Je maakt een groepje van 3 tot 4 en je krijgt van mij een paragraaf
- Je maakt 15 vragen

Slide 42 - Tekstslide

Wat moet erin?
- 5 bron vragen met zowel tekst als bron
- 2 chronologische vragen
- begrip vragen
- vragen die uit de aantekeningen komen
- 1 vraag uit het werkboek (niet meer)

Slide 43 - Tekstslide