Biologie hoofdstuk 1 en 2

• Biologie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

de levensverschijnselen zijn:

• ademhalen
• voeden
• voortplanten
• uitscheiden
• groeien
• bewegen
• waarnemen

individu

een individu is een aparte organisme. 

van groot naar klein

Organisme --> organenstelsel --> orgaan --> weefsel --> cel

ORGANISME

Levend wezen

Organenstelsel

• organen die samenwerken aan een bepaalde taak bv het verteren van voedsel = verteringsstelsel

Wat zijn organen nou?

Een orgaan is een deel van een levend wezen (organisme), dat een bepaalde taak heeft.

Die taak noemen we de functie.

Weefsel

Groep cellen met dezelfde functie en dezelde vorm.

Cel - weefsel - orgaan - orgaanstelsel 

Torso

Hier zie je een torso , met verschillende organen.

Weet jij hoe de organen heten?

Borstholte

Onder: Middenrif

Het middenrif is een gespierd vlies.
Onder het middenrif = buikholte
Boven middenrif= borstholte

Organen die samenwerken aan een bepaalde taak, noemen we orgaanstelsels

Tussencelstof

tussencelstof = zit tussen de cellen

vloeistof 

harde stof -> stevigheid

Welke organen liggen (deels) boven het middenrif? Sleep deze organen naar het juiste vak.

Sleep de organen die (deels) boven het middenrif liggen naar dit vak

slokdarm

longen

maag

luchtpijp

lever

hart

Zet op volgorde van groot naar klein 

groot

klein

organenstelsel

cel

organisme

orgaan

Sleep de naam van het organenstelsel naar de bijpassende afbeelding

Verteringsstelsel 

Ademhalingsstelsel 

Bloedvatenstelsel

Microscoop

Een preparaat

• voorwerpglas/objectglas
  
• dekglaasje
  
• object (het voorwerp dat je gaat bekijken)
  

Preparaat bestaat uit:

Sleep het juiste woord naar de plek op de microscoop

voet

stelschroef

diafragma

tafel

objectief

tubus

Statief

Oculair

Preparaat

Hieraan pak je de microscoop vast

Bovenste lens

op een microscoop waar je door kijkt

Twee glasplaatjes waartussen iets ligt dat je wilt bekijken

Plantaardige cel

Deze ken je ook al

Celkern

• In de celkern ligt de informatie voor erfelijke eigenschappen.
  
• Die informatie ligt in de chromosomen (genotype)
  
• Chromosomen bestaat uit DNA
  
• lichaamscel heeft 23 paar chromosomen

Plantaardige cellen

De celwand is een soort doosje dat om een cel heen zit. Gelijk daarbinnen vinden we het celmembraan. Dit is het eigenlijke buitenste laagje van de cel en zorgt ervoor dat niet alles zo maar de cel in of uit kan. Het cytoplasma is een stroperige vloeistof die bestaat uit water met daarin opgeloste stoffen en eiwitten. In het cytoplasma liggen de bladgroenkorrels die glucose maken. In het cytoplasma ligt ook de celkern. Dit is het onderdeel dat alle processen in de cel regelt. In het midden van de cel vinden we een vacuole, een blaasje dat gevuld is met (vooral) water. De cellen sluiten niet overal precies op ekaar aan hierdoor ontstaan intercellulaire ruimten. 

In sommige cellen (niet op de afbeelding) zitten dan ook nog zetmeelkorrels en/of kleurstofkorrels.
Niet alle cellen bevatten al deze onderdelen. Wortelcellen bijvoorbeeld hebben (bijna) nooit bladgroenkorrels.

celwand

1

cytoplasma met bladgroenkorrels

4

celkern

5

cytoplasma

3

celmembraan

2

vacuole

6

intercellulaire ruimte

7

Dierlijke cel

Plantaardige cel

Wat is waar?

1. Cel 1: plantaardige cel Cel 2: dierlijke cel
2. Cel 1: Bacterie Cel 2: dierlijke cel
3. Cel 1: dierlijke cel Cel 2: plantaardige cel
4. Cel 1: Schimmelcel Cel 2: plantaardige cel

Wat hoort bij cellen van de plant?

1. celwand bladgroenkorrels celmembraan
2. celmembraan geen bladgroenkorrels celwand
3. celkern geen bladgroenkorrels geen celwand
4. celkern geen bladgroenkorrels celwand

bladgroenkorrel zorgt voor fotosynthese

1. juist
2. onjuist

Welke stof ontstaat of welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese?

1. Bij de fotosynthese ontstaat alleen glucose.
2. Bij de fotosynthese ontstaan glucose en koolstofdioxide.
3. Bij de fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
4. Bij de fotosynthese ontstaan water, koolstofdioxide en glucose.

Bladgroenkorrels kunnen veranderen in kleurstofkorrels

1. Waar
2. Niet waar

Drie typen korrels die in het cytoplasma voorkomen, zijn bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels.

In welk type of welke typen korrels vindt fotosynthese plaats?

1. Alleen in bladgroenkorrels
2. Alleen in kleurstofkorrels
3. Alleen in zetmeelkorrels
4. In bladgroenkorrels, in kleurstofkorrels en in zetmeelkorrels.

Als appels rijp worden, verandert de schil van kleur.
Welke verandering in de plastiden is hiervan de oorzaak?

1. bladgroenkorrels zijn overgegaan in kleurstofkorrels
2. bladgroenkorrels zijn overgegaan in zetmeelkorrels
3. kleurstofkorrels zijn overgegaan in zetmeelkorrels
4. zetmeelkorrels zijn overgegaan in kleurstofkorrels.

Als de aarde bij een aardappelplant gedeeltelijk wegspoelt, kan een aardappel boven de grond komen.
Het gedeelte boven de aarde wordt groen. Dit komt doordat plastiden in elkaar overgaan.
Welke verandering bij plastiden treedt op in een deel van een aardappel dat boven de grond komt?

1. bladgroenkorrels worden zetmeelkorrels
2. kleurstofkorrels worden zetmeelkorrels
3. zetmeelkorrels worden kleurstofkorrels
4. zetmeelkorrels worden bladgroenkorrels

- Kleurstofkorrels

- Bladgroenkorrels

- Zetmeelkorrels

Wat is dit?

1. levensloop
2. levenscyclus

1. Elk organisme heeft een levenscyclus

1. waar
2. niet waar

Een levend wezen.

1. orgaan
2. cel
3. biologie
4. organisme

Hoort bewegen bij de levensverschijnselen?

1. ja
2. nee

Elk levend wezen vertoont levensverschijnselen

1. Waar
2. Nietwaar

Organismen herkennen we aan de levensverschijnselen

1. waar
2. niet waar

Een organisme dat geen levensverschijnselen meer vertoont is...

1. Dood
2. Levend
3. Levenloos

Wanneer noem je iets dood?

1. Als het geen levensverschijnselen meer heeft
2. Dat wat nooit heeft geleefd

Welke van de onderstaande levensverschijnselen kan een plant vertonen?

1. allemaal
2. voeden, groeien en voortplanten
3. bewegen, groeien, waarnemen
4. uitscheiden, waarnemen en groeien

Wat zijn chromosomen?

Chromosomen

• Chromosomen komen in paren voor
• In lichaamscellen
  

X en Y chromosomen zijn geslachtschromosomen

XX  =   meisje

XY = jongen

Een vrouw heeft de volgende geslachts-chromosomen in de celkernen van een lichaamscel

1. XX
2. XY
3. YY
4. X