Ik weet met welke woorden ik in een tekst kan verwijzen naar zelfstandig naamwoorden
Ik kan het verschil tussen een feit en mening uitleggen
-nauwkeurig en verkennend lezen
Onderwerp van een tekst (hoofdstuk 1,2)
- Tekstdoelen (hoofdstuk 3 en 4)
- Verwijswoorden (hoofdstuk 5)
Slide 5 - Tekstslide
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of een (deel van een) zin. Dat andere woord kan al genoemd zijn in de tekst. Het kan ook vlak na het verwijswoord genoemd worden. Verwijswoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen.
Voorbeelden van verwijswoorden die naar personen of dingen verwijzen:
hij, zij, het , hem. hun, deze , die , dit, dat, wat
Roos bakt een taart. Ze is benieuwd hoe die smaakt.
Ze verwijst hier naar Roos.
Die verwijst hier naar een taart.
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een mens, dier of ding.
Je kan hier de of het voor zetten:
Bijvoorbeeld: de tafel
het meisje
Wie, wat, waar??
Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?
Stel een vraag die begint met:
- Wie
- Wat
- Waar
Feit:
Het is echt zo of het is echt gebeurd
Je kunt dit controleren
Mening
Dit vindt iemand ergens van of dit denkt iemand ergens over.
Iedereen kan een andere mening hebben
Slide 6 - Tekstslide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.
_________ denkt dat ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 7 - Sleepvraag
Waarna verwijst 'hij' in de zin:
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen. Hij denkt dat dit spam is.
A
mailtje
B
Onno
C
hij
D
spam
Slide 8 - Quizvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor. ________ zegt:
‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
Slide 9 - Sleepvraag
Waarna verwijst 'het' in de zin:
Vera doet het trucje voor. Ze zegt: 'Zo moet je het doen.'
A
trucje
B
Vera
C
Ze
D
doen
Slide 10 - Quizvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 11 - Sleepvraag
Waarna verwijst 'hij' in de zin:
Het drumstel is van Davids vader, maar hij gebruikt het niet meer