In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Les 24
Betekenissen
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 1 op p. 299
Vraag a
Lees het woord. Noteer daarna zo snel mogelijk drie woorden die in je opkomen.
Schrijf dit direct in de cursus.
Slide 6 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 1 op p. 299
Vraag b
Probeer op een logische manier van het linkerwoord naar het rechterwoord te gaan. Gebruik maximaal drie woorden als tussenstap
Schrijf dit direct in de cursus.
Slide 7 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 2 op p. 299
Lees het artikel op p. 299-300 en beantwoord de vragen.
Slide 8 - Tekstslide
a. Schrijf het onderwerp van de tekst in enkele woorden op.
Slide 9 - Open vraag
b. Noteer de hoofdgedachte in een zin.
Slide 10 - Open vraag
c. Welke stelling is fout?
A
De betekenis van woorden die je later leert, hang je aan woorden die je al kent.
B
Maximaal negen woorden heb je nodig om een associatie tussen twee woorden te maken.
C
Je scholing beïnvloedt niet het aantal woorden dat je kent.
D
Voor rechtshandigen zit taal altijd in de linkerhersenhelft.
Slide 11 - Quizvraag
Schooltaalwoord
! Opgelet !
Het woord 'beïnvloeden' uit vraag c is een schooltaalwoord.
Je duidt dit woord aan in de cursus. Je schrijft onderaan in de cursus een zin met dit woord zodat de betekenis duidelijk wordt.
Slide 12 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 2 op p. 299
Vraag d
Welke groepen van woorden zijn belangrijk in je associatienetwerk?
Slide 13 - Tekstslide
als kind geleerd
kleuren en eigenschappen
mama
koek
bloem
zwaar
paars
klein
Slide 14 - Sleepvraag
e. De gevoelswaarde van een woord is blijkbaar het allerbelangrijkste principe om te ordenen. Leg deze zin uit
Slide 15 - Open vraag
Schooltaalwoord
! Opgelet !
Het woord 'principe' uit vraag e is een schooltaalwoord.
Je duidt dit woord aan in de cursus. Je schrijft onderaan in de cursus een zin met dit woord zodat de betekenis duidelijk wordt.
Slide 16 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 2 op p. 299
Vraag f
Welke afbeelding zou goed bij de tekst passen?
Schrijf dit direct in de cursus.
Slide 17 - Tekstslide
g. Groente is een ... van courgette.
A
synoniem
B
antoniem
C
hyperoniem
D
hyponiem
Slide 18 - Quizvraag
g. Eenvoudig is een ... van complex.
A
synoniem
B
antoniem
C
hyperoniem
D
hyponiem
Slide 19 - Quizvraag
g. Leeuw is een ... van katachtige.
A
synoniem
B
antoniem
C
hyperoniem
D
hyponiem
Slide 20 - Quizvraag
g. Helaas is een ... van jammer.
A
synoniem
B
antoniem
C
hyperoniem
D
hyponiem
Slide 21 - Quizvraag
Betekenisverhoudingen
Theoriekader op p. 302
Lees de theorie en duid de belangrijke termen aan.
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 3 op p. 302
Verklaar de gekleurde woorden uit het artikel.
Slide 25 - Tekstslide
a. Die zitten niet netjes van a tot z in een soort (mentaal) woordenboek.
Wat betekent 'mentaal'?
Slide 26 - Open vraag
Betekenissen
Oefening 3 op p. 302
Hoe verklaarde je het woord?
Schrijf het antwoord in de cursus.
Slide 27 - Tekstslide
b. De gevoelswaarde van een woord is blijkbaar het allerbelangrijkste (principe) om te ordenen.
Wat betekent 'principe'?
Slide 28 - Open vraag
Betekenissen
Oefening 3 op p. 302
Hoe verklaarde je het woord?
Schrijf het antwoord in de cursus.
Slide 29 - Tekstslide
c. Vraag je mensen naar de (associaties) van synoniemen, zoals ‘begrijpen’ en ‘verstaan’, dan hebben die woorden een groot aantal (associaties) met elkaar gemeen.
Wat betekent 'associaties'?
Slide 30 - Open vraag
Betekenissen
Oefening 3 op p. 302
Hoe verklaarde je het woord?
Schrijf het antwoord in de cursus.
Slide 31 - Tekstslide
d. Anders bevinden die zich in het( luchtledige).
Wat betekent 'luchtledige'?
Slide 32 - Open vraag
Betekenissen
Oefening 3 op p. 302
Hoe verklaarde je het woord?
Schrijf het antwoord in de cursus.
Slide 33 - Tekstslide
Woordenschatstrategieën
Theoriekader op p. 303
Lees de theorie en duid de belangrijke woorden aan.
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 4 op p. 304
Herwerk de zinnen met de gekleurde woorden. Vermijd storende herhalingen en gebruik synoniemen, hyperoniemen en hyponiemen.
Schrijf het antwoord direct in de cursus.
Slide 37 - Tekstslide
Betekenissen
Oefening 5 op p. 305
Vraag a en b
Kom meer te weten over het woord caravan.
Slide 38 - Tekstslide
Wat betekent caravan?
Slide 39 - Open vraag
Noteer een hyperoniem en synoniem van caravan.
Slide 40 - Open vraag
Betekenissen
Oefening 5 op p. 305
Vraag c
Bekijk het fragment op Pelckmans Portaal en beantwoord de vragen.
Schrijf het antwoord direct in de cursus.
Slide 41 - Tekstslide
d. Markeer de juiste antwoorden.
A
Het woord veranderde drastisch.
B
Het woord bleef ongeveer hetzelfde.
Slide 42 - Quizvraag
d. Markeer de juiste antwoorden.
A
De betekenis van het woord veranderde drastisch.
B
De betekenis van het woord bleef ongeveer hetzelfde.