H3.4 Belasting op inkomsten

Lesplanning
  • H3.3 Wat weet je het nog?
  • Opgaven H3.3 bespreken
  • Doelen deze les
  • Uitleg paragraaf 3.4 Belasting op inkomsten
  • zelfstandig werken

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
  • H3.3 Wat weet je het nog?
  • Opgaven H3.3 bespreken
  • Doelen deze les
  • Uitleg paragraaf 3.4 Belasting op inkomsten
  • zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Doelen H3.3: Je weet
1. over onroerendgoedbelasting (OZB)
2. over Waarde van een onroerend (WOZ-waarde  berekenen) 
3. over afvalheffing/rioolheffing

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onroerendzaakbelasting
Als je een koopwoning hebt, moet je onroerendzaakbelasting (ozb) aan de gemeente betalen.

De OZB is een klein percentage van de WOZ-waarde van je woning.

WOZ = Wet onroerendezaakbelasting.

de gemeente stelt dit vast 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij nog over
OZB en WOZ?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Gemeentelijke belastingen 
Rijksbelastingen
Hondenbelasting
vennootschapsbelasting
omzetbelasting / btw
onroerendzaakbelasting
Toeristenbelasting
Wegenbelasting
WOZ
riool/afvalbelasting

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 3.3:  1 t/m 10.
Vragen ?
Antwoorden: docent laat het op bord zien

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H3.4 Belastingen en inkomsten
H3.1   Belasting en aankopen
H3.2  Belasting  en de auto
H3.3  Geld voor de gemeente
H3.4 Belastingen op inkomsten
H3.5  Plussen en minnen
H3.6 Nog een rondje boxen
H3.7 Overheidsfinanciën                      

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij van inkomstenbelasting?

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Doelen H3.4: Je leert
1. wat loonheffing is en waar deze loonheffing afhankelijk van is.
2. kan uitleggen wat er nodig is om de inkomstenbelasting te berekenen.
3. belastbare inkomen bereken (Box 1) 
4. inkomstenbelasting berekenen (Box 1)
5. bijtellingen en aftrekposten te onderscheiden  
4. heffingskorting is (Box 3)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Belasting en (sociale) premies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 2: aanmerkelijk belang (aandelen in bedrijven / vennootschap)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BOX 1

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengevat BOX 1 (dit moet je kunnen!)
Van de totale heffing (=belasting) mag je de heffingskortingen afhalen. Dat scheelt weer een beetje belasting betalen!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Brutoloon
Spreek je af met de werkgever op basis van het aantal uren en je uurloon
Loonheffing* 
(*1) Loonbelasting
(*2) premies volksverzekeringen.
Pensioen premie
Je betaalt ongeveer 25% van je brutoloon (1/3 door de werknemer en 2/3 door de werkgever) 
Voorbeeld: 25% van € 4.200 = €1.050 --> 1/3 van €1.050 = €350 betaalt de werknemer)
Nettoloon
= Brutoloon -  loonheffing (loonbelasting en premies). Dat krijg je netto uitbetaald.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Inkomstenbelasting en loonheffing
  • Inkomstenbelasting betaal je over je privé-inkomen.
  • Loonheffing belasting die werkgever alvast aan de overheid betaalt, zodat de werknemer dat niet achteraf hoeft te doen. 
      Loonheffing is de verzamelnaam voor: loonbelasting en premie volksverzekeringen (bv AOW)
  • Brutoloon - Loonheffing (loonbelasting + premies) = Nettoloon 
  • Belastingaangifte doe je één keer per jaar en je geeft je inkomsten van afgelopen jaar op. 
  • Belastingaanslag: Na je aangifte stuurt de Belastingdienst je een aanslag.                                                                                 Daarin staat hoeveel inkomstenbelasting je moet betalen.





Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkomstenbelasting verdeel je je inkomsten uit
                                3 BOXEN
Box 1 = Inkomsten uit loon +  forfait uit eigen woning en/of winst uit eenmanszaak of vof                                  Belastbare inkomen =  Inkomen uit Box 1 -  *aftrekposten
                (inkomen waarover je echt belasting gaat betalen)  

Box 2  = inkomsten uit winstuitkering aan aandeelhouders van een BV of NV.

Box 3  = inkomsten uit sparen en beleggen
______________________________________________________________________________________________  +/+
TOTAAL AAN INKOMSTEN VAN EEN RECHTSPERSOON




*hypotheekrente, reiskosten, studiekosten + giften goede doelen  

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

€65.500
€ 66.422
Brutoloon €65.500 ,  WOZ € 290.000  
Hypotheek € 180.000 (rente p/j = 6%)    Forfait WOZ = 0,6%   overige aftrekposten €5500   en heffingskorting € 4000                                                    
Inkomen  
- Brutoloon                                             €65.500 
- Forfait        0,6% van €290.000  =    -   1.740 +/+
Aftrekposten
- Hyp.rente 6% van €180.000      =     € 11.700
- Overige aftrekposten                 =      -  5.500 -\-
______________________________________________
   Belastbare inkomen                          € 50.040
€   1.740
€ 11.70
Deel 1 Belastbare inkomen BOX 1

Slide 23 - Tekstslide

Bruto-inkomen                      € 65.500
Forfait 0,6% van 290.000 = €   1.740
______________________________________+/+
Totaal inkomen                     € 67.240              
Aftrekposten                                   
Hyp.rente 6% van 290.000  € 11.700 
Overige aftrek.p                      € 5.500
______________________________________ -/-
Belastbare inkomen               € 50.040
€19.992
€ 66.422
Bruto inkomen €65.500 ,  WOZ € 290.000  
Hypotheek €180.000(rente p/j =6%)  Forfait WOZ = 0,6%   
overige aftrekposten €5500 en heffingskorting € 4000,-                                                    
1
2
3
4
36,55 %
40,4 %
40,4 %
52 %
Belastbare inkomen  €50.040

  • 1e schijf:  36,55% van   19.992 -/-   = €   7.307,08
                                              30.048
  • 2e schijf:  40,4% van   30.048       = €  12.139,39
                                               14.800  -/-     
  • 3e schijf:  40,4% van    15.248       = €  6.160,19
     € 15.428 in de 3de schijf 33.716 t/m € 66422
  • 4e schijf      > 66.421  is er geen inkomen

  • Te betalen belasting:    +     +      =  25606,66



€ 14.800
€ 22.300
Deel 2 Inkomstenbelasting BOX 1
   Schijventarief

Slide 24 - Tekstslide

Bruto-inkomen                      € 65.500
Forfait 0,6% van 290.000 = €   1.740
______________________________________+/+
Totaal inkomen                     € 67.240              
Aftrekposten                                   
Hyp.rente 6% van 290.000  € 11.700 
Overige aftrek.p                      € 5.500
______________________________________ -/-
Belastbare inkomen               € 50.040
Bruto inkomen €65.500 ,  WOZ € 290.000  
Hypotheek € 180.000 (rente p/j = 6%)    Forfait WOZ = 0,6%   
overige aftrekposten €5500   en heffingskorting € 4000                                                    
Belastbare inkomen                       €  50.040,--
Inkomstenbelasting Box 1             €  25.606,66  -/-
Heffingskorting                              €    4.000,-    +/+  
  • algemene heffingskorting
  • arbeidskorting 
  • persoonsgebonden heffingskortingen
Deel 3 Heffings-Arbeidskorting
                    Box 1
Te betalen belasting Box 1
€  28.433,34

Slide 25 - Tekstslide

Bruto-inkomen                      € 65.500
Forfait 0,6% van 290.000 = €   1.740
______________________________________+/+
Totaal inkomen                     € 67.240              
Aftrekposten                                   
Hyp.rente 6% van 290.000  € 11.700 
Overige aftrek.p                      € 5.500
______________________________________ -/-
Belastbare inkomen               € 50.040
Loonheffing is...
A
Loonbelasting
B
sociale premies
C
Loonbelasting en pensioen
D
Loonbelasting en sociale premies

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is inkomstenbelasting?
A
Een belasting over je spaargeld.
B
Een belasting over je uitgaven.
C
Een belasting over het inkomen dat je verdient.
D
Een belasting over je bezittingen.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het verschuldigde inkomstenbelastingbedrag bereken je door:
A
Inkomstenbelasting van Box 1 en Box 3 bij elkaar op te tellen
B
Inkomstenbelasting van Box 1 en Box 3 op te tellen min heffingskortingen
C
Inkomstenbelasting van Box 1 en Box 3 op te tellen plus de heffingskortingen
D
Inkomstenbelasting van Box 1 en Box 3 op te tellen - de loonheffing van je jaaropgave

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doelen H3.4: Je weet
1. wat loonheffing is en waar deze loonheffing afhankelijk van is.
2. kan uitleggen wat er nodig is om de inkomstenbelasting te berekenen.
3. belastbare inkomen bereken (Box 1) 
4. inkomstenbelasting berekenen (Box 1)
5. bijtellingen en aftrekposten te onderscheiden  
4. heffingskorting is (Box 3)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 3.4:  1 t/m 11
Zelfstandig werken

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 1
  • belasting over inkomen uit werk en eigen woning
  • inkomen uit werk is loon of nettowinst
  • je mag bepaalde kosten aftrekken van je inkomen, zodat je minder belasting hoeft te betalen (aftrekposten)
  • als je een eigen woning hebt moet je een bedrag bij je inkomen optellen, en daar moet je dus belasting over betalen

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belastbaar inkomen
Je betaalt belasting over je belastbaar inkomen. 
Het belastbaar inkomen bereken je als volgt: inkomen + bijtellingen - aftrekposten.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

     brutoloon
  + bijtellingen
   - aftrekposten
     --------------------------
     belastbaar inkomen
eigenwoningforfait
auto van de zaak
b
hypotheekrente 
giften goede doelen
reiskosten woon-werkverkeer 
a
Het belastbaar inkomen wil je zo laag mogelijk hebben!

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Progressief belastingtarief
Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het belastbaar inkomen toeneemt.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Progressief belastingtarief (2)
Progressief tarief: naarmate je meer verdient, wordt het heffingspercentage groter → nivellerend (inkomensverschillen worden naar verhouding kleiner)  

Het schijventarief in box 1 is hier een voorbeeld van.   

Bij een progressief belastingstelsel betaal je dus ook PROCENTUEEL meer belasting bij een hoger inkomen.  

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Loonheffing
Als je werknemer bent, betaal je loonheffing over je loon. De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen (zoals AOW). Daarnaast worden ook voor de werknemersverzekeringen (zoals de WW) premies ingehouden.

Loonheffing is eigenlijk hetzelfde als inkomstenbelasting, maar dan vooraf ingehouden door de belastingdienst. Bij de aangifte zal blijken of het betaalde bedrag voldoende is, of teveel. Je moet of bijbetalen, of je krijgt geld terug.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 
Brutoloon
- Loonheffing (= loonbelasting + premies volksverzekeringen)
- Premies werknemersverzekeringen
----------------------------------------------------------------------------------
Nettoloon



De loonheffing is een 
voorheffing van de belastingsdienst! 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de leerdoelen duidelijk geworden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Deze slide heeft geen instructies