Op welk gebied doen de Nederlandse 15-jarigen het beter dan die uit andere deelnemende landen?
Slide 3 - Open vraag
In alinea 6 staat een signaalwoord voor uitspraak-opsomming. a. Noteer het signaalwoord b. Noteer de delen van het verband
Slide 4 - Open vraag
"Verder willen de ministers extra aandacht voor groepen die achterlopen, ZOALS vmbo'ers, jongens en leerlingen die met meerdere talen opgroeien."
Bij welk verband hoort het signaalwoord 'zoals' hier?
A
uitspraak-conclusie
B
uitspraak-opsomming
C
middel-doel
D
uitspraak-voorbeeld
Slide 5 - Quizvraag
Bij welk verband kan het signaalwoord 'zoals' ook horen?
A
uitspraak-vergelijking
B
oorzaak-gevolg
C
uitspraak-reden
D
uitspraak-voorbeeld
Slide 6 - Quizvraag
Maak nu zelf een zin waarin het signaalwoord 'zoals' voorkomt als uitspraak-vergelijking.
Slide 7 - Open vraag
Aan de slag!
De volgende vragen gaan over tekst 3 (Wijzig de regels en maak mij 'opiniepijler') op blz. 227-228 van Op Niveau (Blok 5, Lezen).
Lees eerst de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slide.
Slide 8 - Tekstslide
Lees de eerste twee zinnen van tekst 3 (blz. 227). a. Welke stelling neemt de schrijver in?
Slide 9 - Open vraag
Lees de eerste twee zinnen van tekst 3 (blz. 227). b. Wat is zijn belangrijkste argument hierbij?
Slide 10 - Open vraag
Lees tekst 2 nu grondig. Wat is de functie van alinea 2?
A
advies
B
oplossing
C
weerlegging
D
constatering
Slide 11 - Quizvraag
Waarnaar verwijst het woord 'Dat' (r. 10). Schrijf ook het regelnummer op.
Slide 12 - Open vraag
In alinea 2 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-conclusie. a. Schrijf dit signaalwoord op
Slide 13 - Open vraag
In alinea 2 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-conclusie. b. Schrijf de twee delen van het verband op.
Slide 14 - Open vraag
Formuleer de hoofdzaak van alinea 2 in een kernzin.
Slide 15 - Open vraag
Kun je de hoofdzaak van alinea 2 als onderbouwing van de stelling opvatten? Leg je antwoord uit.
Slide 16 - Open vraag
In de tekst is geen sprake van een uitbreiding van de onderwijstijd. Waarom eindigt de schrijver alinea 3 volgens jou dan met de volgende zin: "Dus onze ...juiste weg'.
Slide 17 - Open vraag
Wat is de functie van alinea 4?
A
constatering
B
argumentatie
C
probleemstelling
D
gevolg
Slide 18 - Quizvraag
Op welke manier zijn alinea 4 en 5 met elkaar verbonden?
A
herhaling van woord(groep)
B
verwijswoord
C
aankondigende zin
D
signaalwoord
Slide 19 - Quizvraag
Is het argument dat de schrijver in alinea 5 gebruikt een valide(=aannemelijk, gegrond) argument?
Slide 20 - Open vraag
Wat voor soort argument is dit?
A
feitelijk argument
B
gezagsargument
C
moreel argument
D
vergelijkingsargument
Slide 21 - Quizvraag
Brengt de schrijver in alinea 6 een nieuw argument naar voren? Leg je antwoord uit.
Slide 22 - Open vraag
Wat is de functie van alinea 6?
A
weerlegging
B
bewering
C
advies
D
ontkenning
Slide 23 - Quizvraag
Schrijf de stelling van de schrijver op.
Slide 24 - Open vraag
Schrijf nu zelf alle argumenten van de schrijver op.
Slide 25 - Open vraag
Zijn de argumenten nevenschikkend of onderschikkend?
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
C
een combinatie van nevenschikkende argumenten en onderschikkende argumenten
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste tekstdoel van tekst 3?
A
informeren
B
na laten denken
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 27 - Quizvraag
Voor welk publiek heeft de schrijver deze tekst geschreven?