G4 BE - Bedrijfsstarten - Laatste les voor de toets

Bedrijfseconomie G4
G4-BE
Les 22/23

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie G4
G4-BE
Les 22/23

Slide 1 - Tekstslide

Fin. Zelfredzaamheid Bedrijfstarten 

18 Maart repetitie: Bedrijfstarten H1 t/m H4
(Alles al afgerond als goed is ?)

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na vandaag, 
weet je :




Wat je nog moet voorbereiden?


Spoorboekje

  • Introductie
  • Cijfer seizoen
  • Financiële zelfredzaamheid
  • Bedrijf starten H1 t/m H4
  • Day for Change

  • Leerdoelen check



Slide 3 - Tekstslide

Voor u gelezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Voor u gelezen
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Welke toetsstof zit verborgen in dit artikel?

Slide 6 - Woordweb

Wat is de toetsstof voor 10 mei?

Slide 7 - Woordweb

Geef de definitie van een balans

Slide 8 - Open vraag

Balans

Een balans is een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een organisatie op een bepaald moment. De bezittingen (activa), staan links op de balans. Het vermogen (passiva), staan rechts op de balans. Aan het vermogen kun je zien hoe de bezittingen zijn gefinancierd: met het eigen vermogen en/of met vreemd vermogen.

Slide 9 - Tekstslide

Geef de definitie van een winst- en verliesrekening (resultatenrekening)

Slide 10 - Open vraag

Winst- & verliesrekening
(ook resultatenrekening)

Een winst- & verliesrekening geeft een overzicht van de kosten en opbrengsten van een bedrijf gedurende een bepaalde periode. Zijn de opbrengsten groter dan de kosten dan maakt het bedrijf winst. Zijn de kosten hoger dan de opbrengsten dan is er sprake verlies.

Slide 11 - Tekstslide

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 12 - Sleepvraag

Exploitatiebegroting
Overzicht van begrote opbrengsten en kosten

Slide 13 - Tekstslide

Investeringsbegroting
Welke investering in activa is er nodig? 
  • Vaste activa, voorraad, voorfinanciering vooraftrek omzetbelasting, debiteuren, privéopnamen? 

Slide 14 - Tekstslide

Financieringsbegroting
Welke financieringsmogelijkheden zijn er? 
  • Hoeveel eigen vermogen dient er ingebracht te worden?

Slide 15 - Tekstslide

In welke begroting staat hoe je de bezittingen gaat financieren?
































































































































A
Liquiditeitsbegroting
B
Investeringsbegroting
C
Financieringsbegroting
D
Begrote eindbalans

Slide 16 - Quizvraag

Liquiditeitsbegroting 

Toelichting op digibord tijdens de les

Slide 17 - Tekstslide

Werken in LearnBeat
H4

B -> 3 (lees eerst 1 & 2)

timer
13:00

Slide 18 - Tekstslide

Liquiditeitsbegroting
Per bank
Per kas
Ontvangsten
Uitgaven
O-U
Saldo begin
Saldo eind

Slide 19 - Tekstslide

1. opname €1000 van bankrekening
Kas + 1000
Bank - 1000

Slide 20 - Tekstslide

Balansmutatie
Kas                     + 1000
Bank                  - 1000
                                  0
                                     0

Slide 21 - Tekstslide

Verkoop
drie stappen:
- afsluiten verkoop op rekening of contant
- afleveren goederen 
(- ontvangst van het geld in geval van verkoop op rekening)


Slide 22 - Tekstslide

Verkoop per kas/contant (alleen factuur/rekening)



 
 
                                                                                                                                             Wat zou er veranderen als er was aangegeven dat de verkoop op rekening was?



Kas      +1210
Eigen Vermogen (opbrengst verkopen) +1000
Te betalen BTW                                              + 210
             +1210
                                                                            +1210

Slide 23 - Tekstslide

aflevering van verkochte goederen
D
                                                                                               C
Voorraad Goederen -300
Eigen Vermogen (inkoopwaarde van de verkoop) -300
                                       -300
                                                                                             - 300

Slide 24 - Tekstslide

Mutatiebalans 'debiteuren'
Debiteuren: klanten die nog geld moeten betalen 
Als er staat: 'klanten betalen op rekening' betekent het ook dat ze nog moeten betalen = debiteuren

Het behoort bij vlottende activa --> vaak moeten klanten wel binnen 1 jaar betalen

Waarom staat het aan de debetzijde (bezittingen)? 

Slide 25 - Tekstslide

Lening
Over een lening moet je rente betalen 
Maar je moet de lening ook in delen terugbetalen: aflossing

Rente zijn 'kosten' die je extra moet betalen op een lening ("lenen kost geld") en laten je eigen vermogen dus dalen

Aflossing is het terugbetalen van je lening > geen 'kosten', laat dus niet je eigen vermogen dalen, maar het vreemd vermogen 

Slide 26 - Tekstslide

Mutatiebalansen
Zoals je hebt gezien gaan er balansposten veranderen 

Als je steeds de balans zou moeten aanpassen --> veel schrijfwerk

Daarom mutatiebalansen: geeft alleen aan welke balansposten veranderen en met hoeveel

Wat betekent 'mutatie'? 

Slide 27 - Tekstslide

Crediteuren
A
daar krijg je nog geld van
B
daar heb je nog geld aan te betalen

Slide 28 - Quizvraag

Debiteuren
A
daar krijg je nog geld van
B
daar heb je nog geld aan te betalen

Slide 29 - Quizvraag

Een debiteur betaalt zijn openstaande factuur. Wat gebeurt er met de post debiteuren ?
A
die neemt toe
B
die wordt gedebiteerd
C
die wordt gecrediteerd
D
niets, er gebeurt iets met de post crediteuren

Slide 30 - Quizvraag

Hoe bereken je het eigen vermogen (EV)?
A
Kosten - opbrengsten = EV
B
Kas+bank-liquide middelen=EV
C
Bezit - schuld = EV
D
Debetzijde - creditzijde = EV

Slide 31 - Quizvraag

Nu werken aan
Bedrijfstarten in LearnBeat

Slide 32 - Tekstslide

Een jas kost 121 euro exclusief BTW,
is de consumentenprijs inclusief BTW?
A
128,26
B
146,41
C
149
D
100

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide

BTW
BTW = Belasting over de Toegevoegde Waarde
  • Belasting over wat je koopt
  • 9% BTW (basisbehoeften)
  • 21% BTW (overige behoeften)

Slide 37 - Tekstslide

BTW

Slide 38 - Tekstslide

Inclusief BTW
Exclusief BTW

Slide 39 - Tekstslide

Een jas kost 121 euro exclusief BTW,
is de consumentenprijs inclusief BTW?
A
128,26
B
146,41
C
149
D
100

Slide 40 - Quizvraag

Een televisie is inclusief BTW 1199,00
Media Markt zegt: je krijgt van ons de BTW!
Hoeveel moet je afrekenen bij de kassa?
A
990,90
B
1007,56
C
1131,13
D
1000

Slide 41 - Quizvraag

Debet (bezittingen)
Vaste activa

Vlottende activa


Liquide middelen


Credit (schulden)

Slide 42 - Tekstslide

Debet (bezittingen)
Vaste activa
grond 
gebouw
inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen
debiteuren
te vorderen BTW
Liquide middelen
betaalrekening
kas


Credit (schulden)

Slide 43 - Tekstslide

Debet (bezittingen)
Vaste activa
grond 
gebouw
inventaris
Vlottende activa
voorraad goederen
debiteuren
te vorderen BTW
Liquide middelen
betaalrekening
kas
Credit (schulden)
Eigen Vermogen

Lang Vreemd Vermogen


Kort Vreemd Vermogen

Slide 44 - Tekstslide

Debet (bezittingen)
Vaste activa
grond 
gebouw
inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen
debiteuren

Liquide middelen

betaalrekening
kas
Credit (schulden)
Eigen Vermogen

Lang Vreemd Vermogen
Hypothecaire Lening
Leningen>  1 jr

Kort Vreemd Vermogen
Crediteuren
Leningen <  1 jr
te betalen BTW

Slide 45 - Tekstslide