G4 BE - Bedrijfsstarten - H5

Bedrijfseconomie G4
G4-BE
Les 24/25

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie G4
G4-BE
Les 24/25

Slide 1 - Tekstslide

Bedrijfstarten H1 wat weten we?

Slide 2 - Woordweb

Leerdoelen
Na vandaag, 
kun je :







Spoorboekje

  • Introductie
  • Bedrijf starten H5
  • Leerdoelen check



Slide 3 - Tekstslide

Rechtsvormen 
De soort rechtsvorm is de juridische benaming van je organisatie.  

Slide 4 - Tekstslide

Rechtspersonen
neemt zelfstandig deel aan het rechtsverkeer en kan: 
  • bezittingen hebben 
  • mensen in dienst nemen 
  • geld lenen
  • contracten afsluiten 

Slide 5 - Tekstslide

Rechtsvormen 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Welk van de vier is GEEN ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
V.o.F
C
B.V.
D
A.P.

Slide 9 - Quizvraag

Nu werken aan
Bedrijfstarten in LearnBeat

Slide 10 - Tekstslide

NRC (linkje)

Slide 11 - Tekstslide

Voor u gelezen
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Voor u gelezen
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Welke toetsstof zit verborgen in dit artikel?

Slide 14 - Woordweb

Wat is de toetsstof voor 10 mei?

Slide 15 - Woordweb

Geef de definitie van een balans

Slide 16 - Open vraag

Balans

Een balans is een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een organisatie op een bepaald moment. De bezittingen (activa), staan links op de balans. Het vermogen (passiva), staan rechts op de balans. Aan het vermogen kun je zien hoe de bezittingen zijn gefinancierd: met het eigen vermogen en/of met vreemd vermogen.

Slide 17 - Tekstslide

Geef de definitie van een winst- en verliesrekening (resultatenrekening)

Slide 18 - Open vraag

Winst- & verliesrekening
(ook resultatenrekening)

Een winst- & verliesrekening geeft een overzicht van de kosten en opbrengsten van een bedrijf gedurende een bepaalde periode. Zijn de opbrengsten groter dan de kosten dan maakt het bedrijf winst. Zijn de kosten hoger dan de opbrengsten dan is er sprake verlies.

Slide 19 - Tekstslide

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 20 - Sleepvraag

Exploitatiebegroting
Overzicht van begrote opbrengsten en kosten

Slide 21 - Tekstslide

Investeringsbegroting
Welke investering in activa is er nodig? 
  • Vaste activa, voorraad, voorfinanciering vooraftrek omzetbelasting, debiteuren, privéopnamen? 

Slide 22 - Tekstslide

Financieringsbegroting
Welke financieringsmogelijkheden zijn er? 
  • Hoeveel eigen vermogen dient er ingebracht te worden?

Slide 23 - Tekstslide

In welke begroting staat hoe je de bezittingen gaat financieren?
































































































































A
Liquiditeitsbegroting
B
Investeringsbegroting
C
Financieringsbegroting
D
Begrote eindbalans

Slide 24 - Quizvraag

Liquiditeitsbegroting 

Toelichting op digibord tijdens de les

Slide 25 - Tekstslide

Werken in LearnBeat
H4

B -> 3 (lees eerst 1 & 2)

timer
13:00

Slide 26 - Tekstslide

Liquiditeitsbegroting
Per bank
Per kas
Ontvangsten
Uitgaven
O-U
Saldo begin
Saldo eind

Slide 27 - Tekstslide

1. opname €1000 van bankrekening
Kas + 1000
Bank - 1000

Slide 28 - Tekstslide

Balansmutatie
Kas                     + 1000
Bank                  - 1000
                                  0
                                     0

Slide 29 - Tekstslide

Verkoop
drie stappen:
- afsluiten verkoop op rekening of contant
- afleveren goederen 
(- ontvangst van het geld in geval van verkoop op rekening)


Slide 30 - Tekstslide

Verkoop per kas/contant (alleen factuur/rekening)



 
 
                                                                                                                                             Wat zou er veranderen als er was aangegeven dat de verkoop op rekening was?



Kas      +1210
Eigen Vermogen (opbrengst verkopen) +1000
Te betalen BTW                                              + 210
             +1210
                                                                            +1210

Slide 31 - Tekstslide

aflevering van verkochte goederen
D
                                                                                               C
Voorraad Goederen -300
Eigen Vermogen (inkoopwaarde van de verkoop) -300
                                       -300
                                                                                             - 300

Slide 32 - Tekstslide

Mutatiebalans 'debiteuren'
Debiteuren: klanten die nog geld moeten betalen 
Als er staat: 'klanten betalen op rekening' betekent het ook dat ze nog moeten betalen = debiteuren

Het behoort bij vlottende activa --> vaak moeten klanten wel binnen 1 jaar betalen

Waarom staat het aan de debetzijde (bezittingen)? 

Slide 33 - Tekstslide

Lening
Over een lening moet je rente betalen 
Maar je moet de lening ook in delen terugbetalen: aflossing

Rente zijn 'kosten' die je extra moet betalen op een lening ("lenen kost geld") en laten je eigen vermogen dus dalen

Aflossing is het terugbetalen van je lening > geen 'kosten', laat dus niet je eigen vermogen dalen, maar het vreemd vermogen 

Slide 34 - Tekstslide

Mutatiebalansen
Zoals je hebt gezien gaan er balansposten veranderen 

Als je steeds de balans zou moeten aanpassen --> veel schrijfwerk

Daarom mutatiebalansen: geeft alleen aan welke balansposten veranderen en met hoeveel

Wat betekent 'mutatie'? 

Slide 35 - Tekstslide

Crediteuren
A
daar krijg je nog geld van
B
daar heb je nog geld aan te betalen

Slide 36 - Quizvraag

Debiteuren
A
daar krijg je nog geld van
B
daar heb je nog geld aan te betalen

Slide 37 - Quizvraag

Een debiteur betaalt zijn openstaande factuur. Wat gebeurt er met de post debiteuren ?
A
die neemt toe
B
die wordt gedebiteerd
C
die wordt gecrediteerd
D
niets, er gebeurt iets met de post crediteuren

Slide 38 - Quizvraag

Hoe bereken je het eigen vermogen (EV)?
A
Kosten - opbrengsten = EV
B
Kas+bank-liquide middelen=EV
C
Bezit - schuld = EV
D
Debetzijde - creditzijde = EV

Slide 39 - Quizvraag

Een jas kost 121 euro exclusief BTW,
is de consumentenprijs inclusief BTW?
A
128,26
B
146,41
C
149
D
100

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Tekstslide

BTW
BTW = Belasting over de Toegevoegde Waarde
  • Belasting over wat je koopt
  • 9% BTW (basisbehoeften)
  • 21% BTW (overige behoeften)

Slide 44 - Tekstslide

BTW

Slide 45 - Tekstslide

Inclusief BTW
Exclusief BTW

Slide 46 - Tekstslide

Een jas kost 121 euro exclusief BTW,
is de consumentenprijs inclusief BTW?
A
128,26
B
146,41
C
149
D
100

Slide 47 - Quizvraag

Een televisie is inclusief BTW 1199,00
Media Markt zegt: je krijgt van ons de BTW!
Hoeveel moet je afrekenen bij de kassa?
A
990,90
B
1007,56
C
1131,13
D
1000

Slide 48 - Quizvraag

Debet (bezittingen)
Vaste activa

Vlottende activa


Liquide middelen


Credit (schulden)

Slide 49 - Tekstslide

Debet (bezittingen)
Vaste activa
grond 
gebouw
inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen
debiteuren
te vorderen BTW
Liquide middelen
betaalrekening
kas


Credit (schulden)

Slide 50 - Tekstslide

Debet (bezittingen)
Vaste activa
grond 
gebouw
inventaris
Vlottende activa
voorraad goederen
debiteuren
te vorderen BTW
Liquide middelen
betaalrekening
kas
Credit (schulden)
Eigen Vermogen

Lang Vreemd Vermogen


Kort Vreemd Vermogen

Slide 51 - Tekstslide

Debet (bezittingen)
Vaste activa
grond 
gebouw
inventaris

Vlottende activa

voorraad goederen
debiteuren

Liquide middelen

betaalrekening
kas
Credit (schulden)
Eigen Vermogen

Lang Vreemd Vermogen
Hypothecaire Lening
Leningen>  1 jr

Kort Vreemd Vermogen
Crediteuren
Leningen <  1 jr
te betalen BTW

Slide 52 - Tekstslide