5.3 Lezen les 1 1BK

  • Goedemorgen, ga op je vaste plek zitten
     en luister terwijl ik voorlees
  • Werkboek, etui en laptop op tafel
5.3 Lezen 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

  • Goedemorgen, ga op je vaste plek zitten
     en luister terwijl ik voorlees
  • Werkboek, etui en laptop op tafel
5.3 Lezen 

Slide 1 - Tekstslide

  • Voorlezen 
  • Onderwerp toets Spraakvaardigheid?
5.3 Lezen
Vandaag

Slide 2 - Tekstslide

  • wat het verschil is tussen een feit en een mening
  • wat verwijswoorden zijn
5.3 Lezen
In deze paragraaf leer je:

Slide 3 - Tekstslide

Teksten kunnen bestaan uit feiten en meningen
5.3 Lezen
Leertekst: Feiten en meningen blz. 78
feit
- Het Is echt zo of het is echt gebeurd
- je kunt het controleren
- Roken is slecht voor je gezondheid
- Hij veegt 42 kilo
mening
- Dit vindt iemand ergens van of dit
   denkt iemand ergens van
- Iedereen kan een andere mening
   hebben
- Ik heb een hekel aan biologie
- Joshua vindt biologie juist leuk.

Slide 4 - Tekstslide

5.3 Lezen - feiten en meningen

Slide 5 - Tekstslide

5.3 Lezen
  • Samen maken opdracht 4 en 5 blz. 80-81
Samen aan de slag

Slide 6 - Tekstslide

In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst.Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in een tekst.  

                Voorbeelden van verwijswoorden:
                 hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar.
5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81

Slide 7 - Tekstslide

Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?
  • Stel een vraag die begint met:
     - wie     -  wat    - waar

5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81

Slide 8 - Tekstslide

  • Bijvoorbeeld:
     Lorain vindt gezond eten erg belangrijk. Zij eet iedere dag
     twee ons groente en twee stuks fruit. 
  • Zij is een verwijswoord.
  • Wie eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit?
  • Antwoord: Lorain. 
  • Zij verwijst dus naar Lorain.

5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81

Slide 9 - Tekstslide

  • Aan de overkant van de straat loopt de oude man met zijn hond. Die gaat  elke dag een krant halen bij de Primera.
  • Die is een verwijswoord.
  • Wie gaat iedere dag een krant halen bij de Primera?
  • Antwoord: de oude man (met zijn hond). 
  • Die verwijst dus naar de oude man (met zijn hond).

5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81 voorbeeld

Slide 10 - Tekstslide

  • Bij de Primera op de hoek worden elke dag nieuwe kranten
     gebracht. Daar kan je ook tijdschriften en verjaardagskaarten
     kopen.
  • Daar is een verwijswoord
  • Waar kan je tijdschriften en verjaardagskaarten kopen?
  • Antwoord: Bij de Primera (op de hoek) 
  • Daar verwijst dus naar de Primera (op de hoek)

5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81 voorbeeld

Slide 11 - Tekstslide

5.3 Lezen
  • Samen maken opdracht 8 blz. 82
Samen aan de slag

Slide 12 - Tekstslide

  • De leerlingen van 1B hebben tijdens de les Nederlands gewerkt
     aan het oefenen van verwijswoorden. Ze hebben alle
     opdrachten gemaakt. 
  • Ze is een verwijswoord
  • Wie hebben alle opdrachten gemaakt?
  • Antwoord: De leerlingen van 1B
  • Ze verwijst dus naar de leerlingen van 1B

5.3 Lezen
Ter afsluiting

Slide 13 - Tekstslide

  • Afmaken beeldspraak in een gedicht
5.2 Gedicht
Vandaag

Slide 14 - Tekstslide

  • Afmaken beeldspraak in een gedicht
5.2 Gedicht
Vandaag

Slide 15 - Tekstslide

  • Afmaken beeldspraak in een gedicht
5.2 Gedicht
Vandaag

Slide 16 - Tekstslide

  • Als je de taal niet letterlijk maar figuurlijk gebruikt, schrijf
     je het met beelden. In beeldspraak wordt een beeld
     opgeroepen, je kunt het voor je zien.
  • Bijvoorbeeld:
     - Ze help altijd zo goed, ze heeft een hart van goud.
     - Toen hij niets meer te doen had, viel hij in een zwart gat.
     - Zij is een echte stuiterbal, ze kan nooit stil zitten. 
     - We hadden de wind tegen.
5.2 Gedicht
Leertekst: Beeldspraak 

Slide 17 - Tekstslide

  • Doe dat op een A3-vel papier. 
  • Kies een voorbeeld van een beeldspraak.
  • Zoek op / of vraag wat het betekent, verwerk dit in je gedicht
  • Maak een gedicht van 4 regels (het hoeft niet te rijmen)
  • Maak een tekening waarin je beeldspraak duidelijk wordt
  • Gebruik het hele vel. Je kunt ook kleuren gebruiken.
  • Werk netjes.
  • Zet je naam op de achterkant van het vel.
  • Het met lukken om aan het einde van de les een beeldspraak gedicht te
     hebben.


5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht

Slide 18 - Tekstslide

Ik sta op ontploffen
Ik ben woest
Ik ben boos
Ik kook van woede
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht

Slide 19 - Tekstslide

Een meisje zo licht en mooi van kleur
alleen haar haren zijn
donker en zwart.
Als de raven in het woud
Echt ravenzwart
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht

Slide 20 - Tekstslide

Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Beginzinnen

Hoi dagboek,

Wat mij vandaag is overkomen. Echt bizar.....

of

Vandaag is het eindelijk gelukt. Ik keek er al lang naar uit.......

of

Ik heb eindelijk tijd om te schrijven. De afgelopen dagen waren echt zo stressie...

Slide 21 - Tekstslide

Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
  • In je verhaal schrijf je:
    - Wat er gebeurd/wat is er aan de hand (b.v. ruzie met je zus/broer,
       verliefd op de beste vriend van je broer, je hebt je ingeschreven voor
       een gevaarlijke sport, je gaat een weekend weg met alleen je vriend(inn)en 
       enz.)
    - Hoe jij je daarbij voelt (b.v.  zenuwachtig, verliefd, boos, gespannen enz)
       en wat je gedachte(n) zijn (ik heb er zóóóó zin in, oh als ze er maar niet
       achterkomen, hoe los ik dit op enz.
    )

  • Je verhaal bestaat uit ongeveer 150 tot 250 woorden
  • Maak een echte dagboekbladzijde (versier het, maak tekeningetjes,
     plak fotootjes enz.).... maar werk netjes!













Slide 22 - Tekstslide

Fictieopdracht 4

Er bestaan een heleboel boeken die in dagboekvorm zijn geschreven:

- Dagboek van een Muts
- Het leven van een loser
- Het Achterhuis (Dagboek van Anne Frank)
- Het geheime dagboek van Adrian Mole 13 3/4 jaar
- Dagboek van een Noob - Superkrijger (Minecraft)













Slide 23 - Tekstslide

Leuke dingen die je meemaakt:

  • Feestjes, vakanties, weekendje weg, pretpark, logeren, verjaardag, kampioenschap, geheimpjes, overwinning, trouwerij, geheimpjes, kamp, vrienden, vriendinnen,.........................
Waarover schrijft iemand allemaal in een dagboek?

Slide 24 - Tekstslide

Vervelende dingen die je meemaakt:

  • pesten, slechte cijfers op school, ziekte, ziekenhuis,
     ruzies, niet begrepen worden, verhuizen, overlijden,
     wedstrijd verliezen, dier weg moeten doen, overlijden,
      ...........................
Waarover schrijft iemand allemaal in een dagboek?

Slide 25 - Tekstslide

  • hoe iemand zich voelt (boos, blij, gelukkig, ongelukkig, verdrietig, .............)

  • wat je gedachten zijn (oh ik ben zo blij (positief), ik baal hier zo verschikkelijk van (negatief), ik ga hem te pakken nemen (negatief),  de volgende keer gaat het echt beter (positief)..............
Wat schrijft iemand allemaal in een dagboek?

Slide 26 - Tekstslide

  • In de ik-vorm
  • Het is ook allemaal privé.
     Soms geven mensen hun dagboek een naam.
     (lief dagboek, beste Sam, Hoi Bestie............)

  • hoe iemand zich voelt
     (boos, blij, gelukkig, ongelukkig, verdrietig,
     teleurgesteld, hyper, .............)
Hoe schrijft iemand in een dagboek?

Slide 27 - Tekstslide

  • Om je 'hoofd' leeg te maken
  • Om iets te delen met iemand die geen mening heeft,
     en die alleen maar 'luistert'. 
  • Om iets later terug te kunnen lezen
Waarom schrijft iemand in een dagboek?

Slide 28 - Tekstslide

  • elke dag 
  • één keer per week
  • wanneer er iets bijzonders is gebeurd.
Hoe vaak schrijft iemand in een dagboek?

Slide 29 - Tekstslide

  • Je krijgt een werkblad met 8 vragen.
  • Lees de 8 vragen, en vul ze in.
  • Heb je een vraag steek dan je vinger op.
Opdracht: invullen werkblad dagboekbladzijde

Slide 30 - Tekstslide

Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
  • Je gaat van één dag een dagboekbladzijde schrijven. 
  • Bijvoorbeeld over een dag die je nooit meer gaat vergeten. 
  • Je mag kiezen of je het echt gebeurd (non-fictie) is,
     of dat je het verzonnen (fictie) hebt.
  • Je schrijft vanuit de ik-vorm
  • Je dagboekbladzijde is tussen de 150 en 250 woorden













Slide 31 - Tekstslide

Fictie-opdrachten
Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde

- Dagboeken zijn altijd vanuit de ik-vorm geschreven. 
- Je beleeft dus zijn of haar gebeurtenissen,
   maar je leest ook de geheimen, gedachtes en gevoelens 


 


















Slide 32 - Tekstslide

Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde - de opdracht
  • In je verhaal schrijf je:
    - Wat er gebeurd/wat is er aan de hand (b.v. ruzie met je zus/broer,
       verliefd op de beste vriend van je broer, je hebt je ingeschreven voor
       een gevaarlijke sport, je gaat een weekend weg met alleen je vriend(inn)en 
       enz.)
    - Hoe jij je daarbij voelt (b.v.  zenuwachtig, verliefd, boos, gespannen enz)
       en wat je gedachte(n) zijn (ik heb er zóóóó zin in, oh als ze er maar niet
       achterkomen, hoe los ik dit op enz.
    )

  • Je verhaal bestaat uit ongeveer 200 tot 350 woorden
  • Maak een echte dagboekbladzijde (versier het, maak tekeningetjes,
     plak fotootjes enz.).... maar werk netjes!
  • En oh ja........ alleen de docent krijgt het te lezen.













Slide 33 - Tekstslide

Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Je werkt in de klas aan de opdracht.
De opdracht moet donderdag (28 maart) af zijn.
Je mag de opdracht op papier maken of online (Word).

Slide 34 - Tekstslide

Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Beginzinnen

Hoi dagboek,

Wat mij vandaag is overkomen. Echt bizar.....

of

Vandaag is het eindelijk gelukt. Ik keek er al lang naar uit.......

of

Ik heb eindelijk tijd om te schrijven. De afgelopen dagen waren echt zo stressie...

Slide 35 - Tekstslide

Beeldend praten en schrijven doet iedereen, en wel vaker dan je denkt.
5.2 Gedicht
Leertekst: Beeldspraak 

Slide 36 - Tekstslide

  • Doe dat op een A3-vel papier. 
  • Kies een voorbeeld van een beeldspraak.
  • Zoek op / of vraag wat het betekent, verwerk dit in je gedicht
  • Maak een gedicht van 4 regels (het hoeft niet te rijmen)
  • Maak een tekening waarin je beeldspraak duidelijk wordt
  • Gebruik het hele vel. Je kunt ook kleuren gebruiken.
  • Werk netjes.
  • Zet je naam op de achterkant van het vel.
  • Het met lukken om aan het einde van de les een beeldspraak gedicht te
     hebben.


5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht

Slide 37 - Tekstslide

Ik sta op ontploffen
Ik ben woest
Ik ben boos
Ik kook van woede
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht

Slide 38 - Tekstslide

Een meisje zo licht en mooi van kleur
alleen haar haren zijn
donker en zwart.
Als de raven in het woud
Echt ravenzwart
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht

Slide 39 - Tekstslide

Ik sta op ontploffen
Ik ben woest
Ik ben boos
Ik kook van woede
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht

Slide 40 - Tekstslide

Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Je werkt in de klas aan de opdracht.
De opdracht moet maandag 8 april af zijn.
Je maakt de opdracht online (Word).
150 - 250 woorden 
Versier je bladzijde met tekeningen of fotootjes
Je krijgt de opdracht ook op papier.

Slide 41 - Tekstslide

Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Beginzinnen

Hoi dagboek,

Wat mij vandaag is overkomen. Echt bizar.....

of

Vandaag is het eindelijk gelukt. Ik keek er al lang naar uit.......

of

Ik heb eindelijk tijd om te schrijven. De afgelopen dagen waren echt zo stressie...

Slide 42 - Tekstslide