Goedemorgen, ga op je vaste plek zitten en luister terwijl ik voorlees
Werkboek, etui en laptop op tafel
5.3 Lezen
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1
In deze les zitten 48 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 35 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen, ga op je vaste plek zitten en luister terwijl ik voorlees
Werkboek, etui en laptop op tafel
5.3 Lezen
Slide 1 - Tekstslide
Gemaakte afspraken
Let op jezelf
Taalgebruik (Je moeder, houd je bek, bijnamen enz.)
We blijven van elkaar af (geen gestoei bij les in komen of weggaan)
Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen.
Slide 2 - Tekstslide
Voorlezen
Onderwerp toets Spraakvaardigheid?
Ik mis nog Dagboekverhalen. Voorlopig staan die als een '1' ingevuld.
Paragraaf Lezen
Spelletje?
5.3 Lezen
Vandaag
Slide 3 - Tekstslide
wat het verschil is tussen een feit en een mening
wat verwijswoorden zijn
5.3 Lezen
In deze paragraaf leer je:
Slide 4 - Tekstslide
Feit of mening?
Gisteren regende het maar het was ook zonnig.
Feit
5.3 Lezen
Feiten en meningen - herhalen
Slide 5 - Tekstslide
Feit of mening?
Het weer gisteren was best lekker.
Mening
5.3 Lezen
Feiten en meningen - herhalen
Slide 6 - Tekstslide
Feit of mening?
Mijn broer eet elke ochtend 2 boterhammen met kaas.
feit
5.3 Lezen
Feiten en meningen - herhalen
Slide 7 - Tekstslide
Feit of mening?
Ik vind sushi niet lekker.
mening
5.3 Lezen
Feiten en meningen - herhalen
Slide 8 - Tekstslide
Teksten kunnen bestaan uit feiten en meningen
5.3 Lezen
Leertekst: Feiten en meningen blz. 78
feit
- Het Is echt zo of het is echt gebeurd
- je kunt het controleren
- Roken is slecht voor je gezondheid
- Hij veegt 42 kilo
mening
- Dit vindt iemand ergens van of dit denkt iemand ergens van
- Iedereen kan een andere mening hebben
- Ik heb een hekel aan biologie
- Joshua vindt biologie juist leuk.
Slide 9 - Tekstslide
5.3 Lezen
Samen maken opdracht 4 en 5 blz. 80-81
Samen aan de slag
Slide 10 - Tekstslide
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst.Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in een tekst.
Voorbeelden van verwijswoorden: hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar.
5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81
Slide 11 - Tekstslide
Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?
Stel een vraag die begint met: - wie - wat - waar
5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81
Slide 12 - Tekstslide
Bijvoorbeeld: Lorain vindt gezond eten erg belangrijk. Zij eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit.
Zij is een verwijswoord.
Wie eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit?
Antwoord: Lorain.
Zij verwijst dus naar Lorain.
5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81
Slide 13 - Tekstslide
Aan de overkant van de straat loopt de oude man met zijn hond. Die gaat elke dag een krant halen bij de Primera.
Die is een verwijswoord.
Wie gaat iedere dag een krant halen bij de Primera?
Antwoord: de oude man (met zijn hond).
Die verwijst dus naar de oude man (met zijn hond).
5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81 voorbeeld
Slide 14 - Tekstslide
Bij de Primera op de hoek worden elke dag nieuwe kranten gebracht. Daar kan je ook tijdschriften en verjaardagskaarten kopen.
Daar is een verwijswoord
Waar kan je tijdschriften en verjaardagskaarten kopen?
Antwoord: Bij de Primera (op de hoek)
Daar verwijst dus naar de Primera (op de hoek)
5.3 Lezen
Leertekst: Verwijswoorden blz. 81 voorbeeld
Slide 15 - Tekstslide
5.3 Lezen
Samen maken opdracht 8 en 9 blz. 82 - 84
Zelfstandig werken
Slide 16 - Tekstslide
5.3 Lezen
Opdracht 10-11 blz. 84 -85
Zelfstandig maken
Slide 17 - Tekstslide
wat het verschil is tussen een feit en een mening
wat verwijswoorden zijn
5.3 Lezen
In deze paragraaf geleerd:
Slide 18 - Tekstslide
De leerlingen van 1B hebben tijdens de les Nederlands gewerkt aan het oefenen van verwijswoorden. Ze hebben alle opdrachten gemaakt.
Ze is een verwijswoord
Wie hebben alle opdrachten gemaakt?
Antwoord: De leerlingen van 1B
Ze verwijst dus naar de leerlingen van 1B
5.3 Lezen
Ter afsluiting
Slide 19 - Tekstslide
Afmaken beeldspraak in een gedicht
5.2 Gedicht
Vandaag
Slide 20 - Tekstslide
Afmaken beeldspraak in een gedicht
5.2 Gedicht
Vandaag
Slide 21 - Tekstslide
Afmaken beeldspraak in een gedicht
5.2 Gedicht
Vandaag
Slide 22 - Tekstslide
Als je de taal niet letterlijk maar figuurlijk gebruikt, schrijf je het met beelden. In beeldspraak wordt een beeld opgeroepen, je kunt het voor je zien.
Bijvoorbeeld: - Ze help altijd zo goed, ze heeft een hart van goud. - Toen hij niets meer te doen had, viel hij in een zwart gat. - Zij is een echte stuiterbal, ze kan nooit stil zitten. - We hadden de wind tegen.
5.2 Gedicht
Leertekst: Beeldspraak
Slide 23 - Tekstslide
Doe dat op een A3-vel papier.
Kies een voorbeeld van een beeldspraak.
Zoek op / of vraag wat het betekent, verwerk dit in je gedicht
Maak een gedicht van 4 regels (het hoeft niet te rijmen)
Maak een tekening waarin je beeldspraak duidelijk wordt
Gebruik het hele vel. Je kunt ook kleuren gebruiken.
Werk netjes.
Zet je naam op de achterkant van het vel.
Het met lukken om aan het einde van de les een beeldspraak gedicht te hebben.
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht
Slide 24 - Tekstslide
Ik sta op ontploffen
Ik ben woest
Ik ben boos
Ik kook van woede
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht
Slide 25 - Tekstslide
Een meisje zo licht en mooi van kleur
alleen haar haren zijn donker en zwart.
Als de raven in het woud
Echt ravenzwart
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht
Slide 26 - Tekstslide
Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Beginzinnen
Hoi dagboek,
Wat mij vandaag is overkomen. Echt bizar.....
of
Vandaag is het eindelijk gelukt. Ik keek er al lang naar uit.......
of
Ik heb eindelijk tijd om te schrijven. De afgelopen dagen waren echt zo stressie...
Slide 27 - Tekstslide
Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
In je verhaal schrijf je: - Wat er gebeurd/wat is er aan de hand (b.v. ruzie met je zus/broer, verliefd op de beste vriend van je broer, je hebt je ingeschreven voor een gevaarlijke sport, je gaat een weekend weg met alleen je vriend(inn)en enz.) - Hoe jij je daarbij voelt (b.v. zenuwachtig, verliefd, boos, gespannen enz) en wat je gedachte(n) zijn (ik heb er zóóóó zin in, oh als ze er maar niet achterkomen, hoe los ik dit op enz.)
Je verhaal bestaat uit ongeveer 150 tot 250 woorden
Maak een echte dagboekbladzijde (versier het, maak tekeningetjes, plak fotootjes enz.).... maar werk netjes!
Slide 28 - Tekstslide
Fictieopdracht 4
Er bestaan een heleboel boeken die in dagboekvorm zijn geschreven:
pesten, slechte cijfers op school, ziekte, ziekenhuis, ruzies, niet begrepen worden, verhuizen, overlijden, wedstrijd verliezen, dier weg moeten doen, overlijden, ...........................
Waarover schrijft iemand allemaal in een dagboek?
Slide 31 - Tekstslide
hoe iemand zich voelt (boos, blij, gelukkig, ongelukkig, verdrietig, .............)
wat je gedachten zijn (oh ik ben zo blij (positief), ik baal hier zo verschikkelijk van (negatief), ik ga hem te pakken nemen (negatief), de volgende keer gaat het echt beter (positief)..............
Wat schrijft iemand allemaal in een dagboek?
Slide 32 - Tekstslide
In de ik-vorm
Het is ook allemaal privé. Soms geven mensen hun dagboek een naam. (lief dagboek, beste Sam, Hoi Bestie............)
Om iets te delen met iemand die geen mening heeft, en die alleen maar 'luistert'.
Om iets later terug te kunnen lezen
Waarom schrijft iemand in een dagboek?
Slide 34 - Tekstslide
elke dag
één keer per week
wanneer er iets bijzonders is gebeurd.
Hoe vaak schrijft iemand in een dagboek?
Slide 35 - Tekstslide
Je krijgt een werkblad met 8 vragen.
Lees de 8 vragen, en vul ze in.
Heb je een vraag steek dan je vinger op.
Opdracht: invullen werkblad dagboekbladzijde
Slide 36 - Tekstslide
Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Je gaat van één dag een dagboekbladzijde schrijven.
Bijvoorbeeld over een dag die je nooit meer gaat vergeten.
Je mag kiezen of je het echt gebeurd (non-fictie) is, of dat je het verzonnen (fictie) hebt.
Je schrijft vanuit de ik-vorm
Je dagboekbladzijde is tussen de 150 en 250 woorden
Slide 37 - Tekstslide
Fictie-opdrachten
Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde
- Dagboeken zijn altijd vanuit de ik-vorm geschreven.
- Je beleeft dus zijn of haar gebeurtenissen, maar je leest ook de geheimen, gedachtes en gevoelens
Slide 38 - Tekstslide
Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde - de opdracht
In je verhaal schrijf je: - Wat er gebeurd/wat is er aan de hand (b.v. ruzie met je zus/broer, verliefd op de beste vriend van je broer, je hebt je ingeschreven voor een gevaarlijke sport, je gaat een weekend weg met alleen je vriend(inn)en enz.) - Hoe jij je daarbij voelt (b.v. zenuwachtig, verliefd, boos, gespannen enz) en wat je gedachte(n) zijn (ik heb er zóóóó zin in, oh als ze er maar niet achterkomen, hoe los ik dit op enz.)
Je verhaal bestaat uit ongeveer 200 tot 350 woorden
Maak een echte dagboekbladzijde (versier het, maak tekeningetjes, plak fotootjes enz.).... maar werk netjes!
En oh ja........ alleen de docent krijgt het te lezen.
Slide 39 - Tekstslide
Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Je werkt in de klas aan de opdracht.
De opdracht moet donderdag (28 maart) af zijn.
Je mag de opdracht op papier maken of online (Word).
Slide 40 - Tekstslide
Fictietaak 3 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Beginzinnen
Hoi dagboek,
Wat mij vandaag is overkomen. Echt bizar.....
of
Vandaag is het eindelijk gelukt. Ik keek er al lang naar uit.......
of
Ik heb eindelijk tijd om te schrijven. De afgelopen dagen waren echt zo stressie...
Slide 41 - Tekstslide
Beeldend praten en schrijven doet iedereen, en wel vaker dan je denkt.
5.2 Gedicht
Leertekst: Beeldspraak
Slide 42 - Tekstslide
Doe dat op een A3-vel papier.
Kies een voorbeeld van een beeldspraak.
Zoek op / of vraag wat het betekent, verwerk dit in je gedicht
Maak een gedicht van 4 regels (het hoeft niet te rijmen)
Maak een tekening waarin je beeldspraak duidelijk wordt
Gebruik het hele vel. Je kunt ook kleuren gebruiken.
Werk netjes.
Zet je naam op de achterkant van het vel.
Het met lukken om aan het einde van de les een beeldspraak gedicht te hebben.
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht
Slide 43 - Tekstslide
Ik sta op ontploffen
Ik ben woest
Ik ben boos
Ik kook van woede
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht
Slide 44 - Tekstslide
Een meisje zo licht en mooi van kleur
alleen haar haren zijn donker en zwart.
Als de raven in het woud
Echt ravenzwart
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht
Slide 45 - Tekstslide
Ik sta op ontploffen
Ik ben woest
Ik ben boos
Ik kook van woede
5.2 Gedicht
Opdracht: Verwerk beeldspraak in een kort gedicht
Slide 46 - Tekstslide
Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Je werkt in de klas aan de opdracht.
De opdracht moet maandag 8 april af zijn.
Je maakt de opdracht online (Word).
150 - 250 woorden
Versier je bladzijde met tekeningen of fotootjes
Je krijgt de opdracht ook op papier.
Slide 47 - Tekstslide
Fictietaak 4 – Dagboekbladzijde - de opdracht
Beginzinnen
Hoi dagboek,
Wat mij vandaag is overkomen. Echt bizar.....
of
Vandaag is het eindelijk gelukt. Ik keek er al lang naar uit.......
of
Ik heb eindelijk tijd om te schrijven. De afgelopen dagen waren echt zo stressie...