Snelle Herhaling Grammatica

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Past Simple

Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.

Wij noemen de Past Simple de Verleden Tijd.

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked

it rains-> it rained

they beg-> they begged

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

I live - I lived

you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

I drop - I dropped

they plan - they planned

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:

I carry- I carried

you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:

I play - I played

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.

to go       -> went      He went to Italy last year.

to make -> made     They made a very nice meal two days ago.

Past Simple - Vraag/Ontkenning

Vraagzinnen

Did + hele ww (1e kolom):

Did you walk to school yesterday?

Ontkennende zinnen

Didn't + hele www (1e kolom):

You didn't walk to school yesterday.

-er / -est

Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:

big - bigger than - the biggest

tall - taller than - the tallest

white - whiter than - the whitest

more / most

Bij woorden van twee of meer lettergrepen gaan de trappen als volgt:

beautiful / more beautiful than / the  most beautiful

interesting / more interesting than / the most interesting

stunning / more stunning than / the most stunning

Spellingsregel 1

Woorden van twéé lettergrepen op -y krijgen ook -er / -est

Happy / Happier than / The happiest

Pretty / Prettier than / The prettiest

Spellingsregel 2

Uit je hoofd leren

Good / better than / the best

Bad / worse than / the worst

Little  / less than / the least 

many - much / more than / the most

To do

Unit 4.2 exercises 2,3,4

Study for test

Test unit 2 next week

Practice links on Studiewijzer Engels