In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Sociale zekerheid en de verzorgingsstaat
1.1 Mensen in de problemen
1.2 Wat deed de regering?
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je herkennen en uitleggen hoe de politiek reageerde op de toename van het aantal armen.
Slide 2 - Tekstslide
Wanneer ben je eigenlijk arm?
Slide 3 - Woordweb
Wat is een verzorgingsstaat?
Een staat waarin de overheid voor de inwoners zorgt:
'Van de wieg tot het graf'
Bijvoorbeeld met: uitkeringen, leningen, subsidies en zorg
Maar ook als het gaat om de volksgezondheid
Deze verzorgingsstaat is vastgelegd in een heleboel sociale wetten
Slide 4 - Tekstslide
Hulp aan armen in de 19e eeuw
Bij ziekte of werkloosheid klopte je in eerste instantie aan bij familie.
Geen familie? Dan was je afhankelijk van liefdadigheid.
Liefdadigheid in de 19e eeuw kwam van de kerk of rijke burgers.
Deze liefdadigheid bestond uit: voedsel, brandstof en kleding.
Om liefdadigheid te ontvangen moest je: het écht nodig hebben, jenetjesgedragen, dankbaarzijn en naar de kerk gaan.
Een schilderij van Albert Anker waarop soep wordt uitgedeeld aan armen.
Slide 5 - Tekstslide
Rol van de overheid
De rol van de overheid (landelijk en gemeentelijk) was erg klein: zij zagen het niet als hun taak.
Sommige gemeenten hadden een armenfonds. Dit fonds was niet verplicht en het geld was beperkt: op was op.
De Goudsbloemgracht in de Amsterdamse wijk Jordaan uit 1850. Het is eigenlijk helemaal geen gracht, maar een sloot met aan beide kanten zeer slechte woningen. De hygiëne was slecht. Er was geen schoon drinkwater, geen riool, geen wc's. Regenwater werd verzameld in tonnen.
Slide 6 - Tekstslide
Armenwet
1854
De Armenwet was een landelijke wet, maar gemeenten moesten hem zelf betalen en uitvoeren.
De rol van de overheid in de armoedebestrijding werd hierdoor groter dan de gemeenten wilden.
De Armenwet zoals gepubliceerd in 1854
Slide 7 - Tekstslide
Gevolgen van de
industrialistatie
Na 1870 komt in Nederland de industrialisatie op gang
Arbeiders (meestal vroeger boeren en landarbeiders) trekken naar de stad: urbanisatie
Steden groeien snel: er moeten snel woningen worden gemaakt/gevonden
Slide 8 - Tekstslide
Arbeidsomstandigheden
Saai (door arbeidsdeling/lopende band).
Langewerkdagen (14 uur per dag).
Gevaarlijk.
Geen enkel recht, ook geen stakingsrecht.
Lage lonen (bij fouten: loon inhouden).
Slide 9 - Tekstslide
Kinderarbeid
Ze zijn nog jong: je hebt er nog lang wat aan.
Vrouwen en kinderen zijn goedkoper dan mannen.
Kleine handen kunnen beter op plekken tussen machines.
Panden die niet als woning zijn bedoeld (zoals kelderwoningen).
Dichtbijfabrieken met hun rokende schoorstenen.
Slechte hygiëne, riolering en watervoorzieining.
Slide 11 - Tekstslide
In sommige delen van Noord- en Oost-Nederland
was het trouwens niet veel beter...
Een plaggenhut met heideplaggen bedekte hut. Ze waren te vinden in de armste gebieden van Nederland, vooral in Drenthe, Friesland en Overijssel en werden bewoond door de allerarmste arbeiders, vaak met grote gezinnen. Een plaggenhut was een eenvoudig bouwwerk, meestal gedeeltelijk uitgegraven en zonder zijmuren zodat het dak op grondhoogte begon. Het dak was bekleed met plaggen die uit het omliggende land werden gehaald.
Slide 12 - Tekstslide
Sociale Kwestie
De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar. Het zoeken naar een oplossing hiervoor heet: de Sociale kwestie.
Arbeiders gaan zich organiseren in vakbonden. Hierdoor komen er ook meer stakingen voor.
De 'rijken' krijgen ook last van de problemen van de arbeiders: ongelukken en stakingen in de fabrieken, en zeer besmettelijke ziekten.
Slide 13 - Tekstslide
Als je rond 1850 in armoede moest leven, was je in eerste aangewezen op [.........1.........] .
Kon je daar niet terecht, dan was je aangewezen op [.........2.........] .
De overheid bemoeide zich verder niet met de [.........3.........] .
Dat veranderde in 1854. Toen nam de [.........4.........] overheid een wet aan: de [.........5.........] .
Hierin stond dat de [.........6.........] overheid moest zorgen voor de allerarmsten. Die zat hier helemaal niet op te wachten, want er kwam geen geld hiervoor uit [.........7.........] .
Sleep de woorden naar
de juiste plaats
landelijke
familie
gemeentelijke
Armenwet
armenzorg
Den Haag
liefdadigheid
Slide 14 - Sleepvraag
Liberalen
Zijn conservatief
Conservatief betekent: behoudend
Willen een nachtwakersstaat: een staat waarin de overheid alleen zorgt voor orde en veiligheid.
De overheid bemoeit zich niet met de economie, waardoor er meer winst komt. Meer winst betekent: 'rijkdom voor iedereen'
Sociale wetten kosten veel geld (aan uitkeringen, maar ook aan ambtenaren)
Slide 15 - Tekstslide
Confessionelen
Confessie betekent: geloof
Zowel protestant als Rooms-katholiek
Ongelijkheid omdat 'God het zo wil'
Elkaar helpen als goede christenen
Werkgevers en werknemers moeten er samen uitkomen (zonder ruzie)
Slide 16 - Tekstslide
Socialisten (sociaal-democraten)
Overheid moet er alles aan doen om arbeiders te beschermen (actieve rol)
Betere arbeidsomstandigheden (o.a. meer loon)
Om dit te bereiken: strijd voor algemeen kiesrecht
Tot die tijd: stakingen en oprichten van vakbonden
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Liberalen
Confessionelen
Socialisten
Nachtwakerstaat
Geloof als uitgangspunt
Thorbecke
Opkomen voor de arbeiders
Algemeen kiesrecht
Overheid moet bijzonder onderwijs betalen
Slide 19 - Sleepvraag
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd
Slide 20 - Open vraag
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen