Schrijfvaardigheid les 6

Welkom 1HVd

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1HVd

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
Terugblik
Opdrachten Leestekens nakijken 
Lesdoelen
Inhoud, inleiding, middenstuk & slot
Aan de slag
Lesdoelen controleren
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik: Leestekens
Punt
Na een zin komt een punt:
- We hebben een fijne vakantie gehad(.)

Puntkomma
Wanneer twee zinnen sterk met elkaar samenhangen:
- We hebben een fijne vakantie gehad(;) vooral de eerste weken hebben we ons goed vermaakt.

Slide 3 - Tekstslide

Punt: 
Komma
Bij het samenvoegen van 2 zinnen gebruiken we een komma:
Dit komt vaker voor in langere zinnen, zoals tussen twee persoonsvormen, voor signaalwoorden en als je delen van de zin niet los kunt uitspreken.

- Het is leuk(,) maar ik word er moe van.
- Als we elke dag naar het strand kunnen(,) hebben we geluk.
- We hadden een fijne vakantie(,) die bovendien lekker lang duurde.

Dubbele punt
Bij twee samenhangende zinnen, vormt de tweede zin soms een toelichting bij de eerste zin. De dubbele punt kan deze twee zinnen verbinden:
- We hebben een fijne vakantie gehad(:) we konden elke dag naar het strand.
Dubbele punt kan vervangen worden door (komma + want):
- We hebben een fijne vakantie gehad(, want) we konden elke dag naar het strand.

Slide 4 - Tekstslide

Vervolg: Leestekens
Aanhalingstekens    " "    ' '
Om citaten en om woorden die je letterlijk benoemt.

"Heb je lekker geslapen?" vroeg ze.

Schrijf je "middeleeuwen" met of zonder hoofdletter?  


Slide 5 - Tekstslide

Vervolg: Leestekens
Apostrof
- Als je letter(s) uit een woord weglaat: (m'n, z'n)
- Als meervouds- of bezitsvorm: (opa's, Carla's)
- Na bezitsvorm van namen eindigend op -s: (Carlos' vader)
- Na verkleinwoorden eindigend op -y: (baby'tje)


Slide 6 - Tekstslide

Vervolg: Leestekens
Liggend streepje     -

Afbreekstreepje: Aan het eind van de zin, als woorden niet he-lemaal op de regel past.
Koppelteken: Twee woorden plakken (interim-directeur)
Weglatingsstreepje: Spellings- en interpunctieregels

Slide 7 - Tekstslide

Opdrachten nakijken paragraaf 44


Boek en schrift open met je antwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken opdracht 1 blz. 178
  • a. Vraagteken aan het eind van de zin toevoegen 
  • b. Bijvoorbeeld: + heerlijke, belegde + punt aan het eind 
  • c. doen, maar + punt aan het eind van de zin
  • d. terugkomt, springt + punt aan het eind van de zin
  • e. Je raadt het al: hap, slik, weg kaas!
  • f. Tja, het + anders. Soms + mee, soms + punt aan het eind van de zin

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken opdracht 4 blz. 179
a. 

b. 

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken opdracht 4 blz. 179
a. Zonder de komma betekent dat de ik-persoon tegen iemand anders zegt dat hij de oma van de ander gaat bellen.. 
In de zin met komma zegt de ik-persoon dat hij zijn eigen oma zal bellen.

b. 

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken opdracht 4 blz. 179
a. Zonder de komma betekent dat de ik-persoon tegen iemand anders zegt dat hij de oma van de ander gaat bellen..
Met komma zegt de ik-persoon dat hij zijn oma zal bellen.   

b. Zonder komma, geef je bevel om slaapkoppen te schieten.
Met komma zeg je tegen die slaapkoppen dat ze moeten opschieten.

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin A

Iemand die vooraan zijn of haar antwoord wil opschrijven? Anders zal de docent kiezen.

Slide 13 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin A

's Avonds in de schemering komt op de Veluwe de rugstreeppad tevoorschijn.

Slide 14 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin B

Iemand die vooraan zijn of haar antwoord wil opschrijven? Anders zal de docent kiezen.

Slide 15 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin B

Op de markt zie je allerlei 'vergeten groenten' zoals pastinaken en aardperen.

Slide 16 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin C

Iemand die vooraan zijn of haar antwoord wil opschrijven? Anders zal de docent kiezen.

Slide 17 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin C

'Heb jij ook zo'n zin om te gaan zwemmen?' vroeg Jelles broertje.

Bij "Jelle" is er geen verwarring in uitspraak zonder apostrof, omdat de naam eindigt op -e. Daarom schrijven we "'Jelles broertje" zonder apostrof.

Slide 18 - Tekstslide

Nakijken opdracht 7 blz. 181
  • a. Hoofd- en nekpijn
  • b. Muziekfilms en -video's
  • c. In- en uitschakelen
  • d. Hoge of lage bloeddruk
  • e. Pure en melkchocolade
  • f. Keel-, neus- en oorarts; Keel-neus-oorarts (KNO-arts)
  • g. Vooruitbestellen en -betalen
  • h.  Hoofd- en kleine letters

Slide 19 - Tekstslide

Nakijken opdracht 8 blz. 181
a. Lucas' boek schrijf je als het boek van LUCAS is.
Luca's boek schrijf je als het boek van LUCA is.

b. winters is het meervoud van winter of bijvoeglijk naamwoord (winters weer)
's winters betekent letterlijk in de winterse periode
Bijvoorbeeld: "We gaan 's winters vaak skiën."

Slide 20 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les kan je:

- Uitleggen hoe een tekst is opgebouwd

- De verschillende onderdelen van een tekst herkennen en deze ook zelf maken

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

De opbouw van een tekst
Een tekst is altijd logisch opgebouwd. Dat helpt met de leesbaarheid en het brengen van informatie.

Als we een verhaal vertellen, doen we dat in dezelfde vorm. We trekken eerst de aandacht en aan het eind komt pas de boodschap of de verrassende wending.

Slide 23 - Tekstslide

De opbouw van een tekst
Een goede tekst is altijd logisch opgebouwd uit:
  • Titel
  • Inleiding
  • Middenstuk
  • Slot

Slide 24 - Tekstslide

Alinea's (Gescheiden door witregels)
  • Zinnen die bij elkaar horen.
  • Zinnen die over hetzelfde deelonderwerp gaan.

De inleiding is één alinea. (heel soms twee)
De kern (het middenstuk) bestaat vaak uit meer alinea's.
Het slot is één alinea. (heel soms twee)
Per alinea gebruiken we minimaal 3 zinnen!

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeldtekst

Slide 26 - Tekstslide

Onderdeel: De titel
Elke tekst heeft een titel

Met de titel trek je de aandacht van de lezer. Ook laat je zien waar de tekst over gaat. De titel moet dus vermakelijk en informatief zijn.

Slide 27 - Tekstslide

De titel (5 min)
Je hebt pas een creatieve tekst geschreven voor het vak Nederlands. Verzin een vermakelijke en informatieve titel bij jouw tekst.

De titel moet ervoor zorgen dat anderen jouw tekst willen lezen

Heeft je tekst al een titel? Maak dan Opdracht 1D; blz. 162

Slide 28 - Tekstslide

De inhoud
Nog voordat je de titel bedenkt, heb je al bedacht over welk onderwerp je schrijft.

Om dit onderwerp te bedenken, bestaan er hulpvragen:
- Voor wie schrijf je de tekst?
- Wat voor soort tekst wordt het?
Deze vragen helpen je bij het voorbereiden van een tekst.

Slide 29 - Tekstslide

De inhoud (10 min)
Opdracht 2 gaat je helpen met het beantwoorden van allerlei hulpvragen bij een tekst. Je leert teksten voor te bereiden.

De inhoud kan je dus bedenken aan de hand van vragen.

Maak opdracht 2 (blz. 163) en gebruik de hulpvragen (blz. 162)
Klaar? Opdracht 3

Slide 30 - Tekstslide

De inleiding
De inleiding is belangrijk, omdat je wilt dat de lezer verder leest.
Dat doe je door:
1. Het onderwerp introduceren. Waar zal de tekst over gaan?
2. Het aankondigen van de inhoud. Wat wordt er besproken?

Zorg dat je de aandacht trekt met: -een goede vraag, -een voorbeeld, -opmerkelijk feitje, -interessante anekdote

Slide 31 - Tekstslide

De inleiding (10 min)
Op bladzijde 164 staan uitgebreidere aandachtstrekkers voor in jouw inleiding. Neem deze eens door.

Schrijf een aandachttrekkende inleiding bij opdracht 6.

Klaar? Kijk eens naar opdracht 5.


Slide 32 - Tekstslide

Het middenstuk
In het middenstuk werk je alles dat je hebt verteld in de inleiding verder uit. Je vertelt hier alle (belangrijke) informatie.

Vaak wil je meerdere dingen vertellen over het onderwerp. Je gebruikt dan deelonderwerpen om alle informatie in te delen.
Voorbeelden van deelonderwerpen:
Mening, argumenten, diverse oplossingen, antwoorden, etc.

Slide 33 - Tekstslide

Het middenstuk
Een goede schrijver denkt na over wat de lezer zou willen weten over het onderwerp. De schrijver gaat zelf dus vragen stellen aan zichzelf over het onderwerp.

Hieruit volgen deelonderwerpen en vervolgens ook alinea's.

Wanneer dit over veel informatie gaat, gebruik je tussenkopjes.

Slide 34 - Tekstslide

Het middenstuk (10 min)
Op pagina 166 wordt verder uitgelegd hoe je een goed middenstuk schrijft.

Maak opdracht 4C: Schrijf een passend middenstuk bij de tekst over de HEMA.

Klaar? Probeer opdracht 4A&B

Slide 35 - Tekstslide

Het slot
Het slot bestaat meestal uit één alinea. In het slot wordt nooit nieuwe informatie gegeven, maar wordt altijd teruggeblikt.

Meestal een samenvatting/conclusie over het middenstuk.

Je komt terug op de tekst van de inleiding of je beantwoordt de gestelde vraag. Zo wordt de tekst een logisch geheel.

Slide 36 - Tekstslide

Het slot
Het slot kan meerdere vormen aannemen, afhankelijk van jouw tekst. Elke tekstsoort heeft een ander slot:
  • Tekst met mening en argumenten = Conclusie in het slot
  • Beschrijf je een gebeurtenis? = Slot is een samenvatting
  • Staat een probleem centraal? = Het slot bevat de belangrijkste oplossing
  • Vraag in de inleiding? = In het slot geef je antwoord

Slide 37 - Tekstslide

Het slot (10 min)
Uitzondering: Nieuwsberichten bevatten soms geen slot.

Lees de theorie op blz. 168 voor extra uitleg.

Maak opdracht 7 (blz. 169) vraag A & D.

Klaar? Maak opdracht 7 B & C

Slide 38 - Tekstslide

De opbouw van een tekst
Een tekst is altijd logisch opgebouwd uit:
  • Titel: Aandachtstrekker. Geeft aan waar de tekst over gaat.
  • Inleiding: Introductie van het onderwerp. Hier staat wat er in de tekst zal worden verteld.
  • Middenstuk: De belangrijkste informatie. Soms uitgewerkt in tussenkopjes.
  • Slot: Samenvatting of conclusie (zonder nieuwe informatie)

Slide 39 - Tekstslide

Belangrijk: Veel oefenen
Goede teksten leren schrijven is vooral veel doen en oefenen.

Gebruik tijdens het oefenen thuis het beoordelingsformulier op Classroom, zodat je leert op welke zaken je goed moet letten!

Slide 40 - Tekstslide

Tijd over?
Introductie: Gespeld

Slide 41 - Tekstslide

Tijd over? Nieuwsartikel

Slide 42 - Tekstslide

Controle lesdoelen
Vandaag heb je geleerd:

- Hoe een goede tekst is opgebouwd
- Uit welke onderdelen een tekst bestaat
- Wat elk onderdeel van een tekst bevat

Slide 43 - Tekstslide

Uit welke onderdelen bestaat een goede tekst?

Slide 44 - Open vraag

In welk tekstonderdeel vertel je de belangrijkste informatie?
A
Titel
B
Inleiding
C
Middenstuk
D
Slot

Slide 45 - Quizvraag

In welk tekstonderdeel plaats je absoluut GEEN nieuwe informatie?
A
Titel
B
Inleiding
C
Middenstuk
D
Slot

Slide 46 - Quizvraag

Huiswerk
Opdrachten ter oefening: 3-163, 5-164, 2-166, 6-168, 8-169

Oefen met het schrijven van een tekst. 
Zorg voor een juiste inhoud, inleiding, middenstuk en slot.
Kijk op Classroom naar de rest van de vereisten voor de toets.
Pas deze punten toe in je eigen teksten en oefen met schrijven.

Slide 47 - Tekstslide

Afsluiting
Toetsdatum 24 september!!!

Slide 48 - Tekstslide