Argumenteren

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:

- Onderbouwing van een standpunt
- Logische redenering
- Objectieve en subjectieve argumenten
- Een mening en een feit onderscheiden

Slide 2 - Tekstslide

Onderbouwing van een standpunt
Argumenten  gebruiken om je standpunt zo aannemelijk mogelijk te maken.
Je wil dat de lezer het met jou eens gaat zijn.
Je wil de lezer overtuigen van jouw mening.

Denk aan AUB als je een argument gaat geven. 

Slide 3 - Tekstslide

In welke tekstsoort ga je de lezer proberen overhalen om het met jouw standpunt eens te zijn?
A
Amuserende tekst
B
Informerende tekst
C
Activerende tekst
D
Betogende tekst

Slide 4 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een betogende tekst.

Slide 5 - Open vraag

Onderbouwen van een standpunt
Dit kan op verschillende manieren:
  • De gevolgen noemen van een maatregel
  • De situatie die hij beschrijft vergelijken met een andere situatie
  • Een tegenargument noemen en ontkrachten.

Slide 6 - Tekstslide

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.
A
Argument op basis van oorzaak en gevolg
B
Argument op basis van vergelijking
C
Tegenargument met weerlegging

Slide 7 - Quizvraag

Logische redeneringen
Redenering = Een standpunt met een argument

  1. Sluit het argument inhoudelijk aan bij het standpunt?
  2. Controleer je of het standpunt logisch uit het argument volgt.
  • Standpunt is aannemelijk.

Slide 8 - Tekstslide

Katherina vindt dat een corrigerende tik wel mag. Haar argument is dat zij niet slechter is geworden van de corrigerende tik.
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie

Slide 9 - Quizvraag

Je moet je kinderen nooit laten inenten, dat heb ik op Facebook gelezen.
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie

Slide 10 - Quizvraag

Wij komen nooit meer op tijd, deze file staat tot Utrecht
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie

Slide 11 - Quizvraag

Objectieve en subjectieve argumenten
Objectief:
  • Controleerbaar
  • Gebaseerd op feiten
  • Stel kritische vragen

Subjectief:
  • Niet controleerbaar
  • Mening of overtuiging
  • Waarop is het argument gebaseerd

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen subjectief en objectief?
A
Subjectief is formeel, objectief is informeel.
B
Subjectief is feitelijk, objectief is je mening.
C
Objectief is feitelijk, subjectief is je mening.
D
Subjectief is informeel, objectief is formeel.

Slide 13 - Quizvraag

Een groen t-shirt en een blauwe broek passen niet bij elkaar.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 14 - Quizvraag

1) Cola bevat zoetstoffen.
2) Dat vind ik lekker.
A
Beide subjectief
B
Beide objectief
C
1) Subjectief 2) Objectief
D
1) Objectief 2) Subjectief

Slide 15 - Quizvraag

Verder geeft Sonja aan dat brede parkeerplaatsen haar het inparkeren makkelijker zouden maken. 'Vrouwen zijn daar nu eenmaal niet goed in', aldus Sonja. Dit is niet juist. Uit onderzoek van de ANWB blijkt dat vrouwen beter zijn in inparkeren.
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

verschil mening en feit

feit = informatie, kun je controleren
mening = wat je vindt

Slide 18 - Tekstslide

Feit of mening?
Heb je broers of zussen?
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag
Knip de argumenten uit
Orden ze in voor en tegenargument
Kies  bij beide rijen de drie argumenten die je het sterkst vindt
We gaan een kettingdebat voeren om even te oefenen met argumenteren

Slide 20 - Tekstslide