In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze les:
- Onderbouwing van een standpunt
- Logische redenering
- Objectieve en subjectieve argumenten
Slide 2 - Tekstslide
Onderbouwing van een standpunt
Argumenten gebruiken om je standpunt zo aannemelijk mogelijk te maken.
Je wil dat de lezer het met jou eens gaat zijn.
Je wil de lezer overtuigen van jouw mening.
Slide 3 - Tekstslide
In welke tekstsoort ga je de lezer proberen overhalen om het met jouw standpunt eens te zijn?
A
Amuserende tekst
B
Informerende tekst
C
Activerende tekst
D
Betogende tekst
Slide 4 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een betogende tekst.
Slide 5 - Open vraag
Onderbouwen van een standpunt
Dit kan op verschillende manieren:
De gevolgen noemen van een maatregel
De situatie die hij beschrijft vergelijken met een andere situatie
Een tegenargument noemen en ontkrachten.
Slide 6 - Tekstslide
Als je vindt dat alcohol vrij verkrijgbaar moet blijven, moet je ook de verkoop van heroïne legaliseren. Ze zijn beide verslavend.
A
Argument op basis van oorzaak en gevolg
B
Argument op basis van vergelijking
C
Tegenargument met weerlegging
Slide 7 - Quizvraag
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.
A
Argument op basis van oorzaak en gevolg
B
Argument op basis van vergelijking
C
Tegenargument met weerlegging
Slide 8 - Quizvraag
Logische redeneringen
Redenering = Een standpunt met een argument
Sluit het argument inhoudelijk aan bij het standpunt?
Controleer je of het standpunt logisch uit het argument volgt.
Standpunt is aannemelijk.
Slide 9 - Tekstslide
Katherina vindt dat een corrigerende tik wel mag. Haar argument is dat zij niet slechter is geworden van de corrigerende tik.
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie
Slide 10 - Quizvraag
Je moet je kinderen nooit laten inenten, dat heb ik op Facebook gelezen.
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie
Slide 11 - Quizvraag
Wij komen nooit meer op tijd, deze file staat tot Utrecht
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie
Slide 12 - Quizvraag
Objectieve en subjectieve argumenten
Objectief:
Controleerbaar
Gebaseerd op feiten
Stel kritische vragen
Subjectief:
Niet controleerbaar
Mening of overtuiging
Waarop is het argument gebaseerd
Slide 13 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen subjectief en objectief?
A
Subjectief is formeel,
objectief is informeel.
B
Subjectief is feitelijk, objectief is je mening.
C
Objectief is feitelijk, subjectief is je mening.
D
Subjectief is informeel, objectief is formeel.
Slide 14 - Quizvraag
Een groen t-shirt en een blauwe broek passen niet bij elkaar.
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 15 - Quizvraag
1) Cola bevat zoetstoffen. 2) Dat vind ik lekker.
A
Beide subjectief
B
Beide objectief
C
1) Subjectief
2) Objectief
D
1) Objectief
2) Subjectief
Slide 16 - Quizvraag
Verder geeft Sonja aan dat brede parkeerplaatsen haar het inparkeren makkelijker zouden maken. 'Vrouwen zijn daar nu eenmaal niet goed in', aldus Sonja. Dit is niet juist. Uit onderzoek van de ANWB blijkt dat vrouwen beter zijn in inparkeren.