Wat is het voordeel van een buitenboordmotor t.o.v. een binnenboordmotor
A
het type brandstof dat gebruikt wordt
B
de koeling van de motor
C
de draaibare opstelling van de buitenboordmotor
Slide 31 - Quizvraag
Waarom is een dieselmotor veiliger dan een benzinemotor?
A
heeft geen elektrische ontstekingsinstallatie
B
slaat niet zo gauw af
C
brandstoftank zit meestal goed gescheiden van de motor
D
gebruikt minder vluchtige brandstof
Slide 32 - Quizvraag
De brandstof in de cilinder van een benzinemotor explodeert door:
A
een waakvlam
B
het vuursteenmechanisme van de bovenliggende nokkenas
C
de gloeispiraal
D
de elektrische vonk van de bougie
Slide 33 - Quizvraag
Hoe handelt men als , door het wegvallen van de waterkoeling, de motor oververhit wordt?
A
koeling herstellen met stationair draaiende motor
B
koeling herstellen nadat de motor zo snel mogelijk is afgekoeld
C
koeling herstellen nadat de motor zo langzaam mogelijk is afgekoeld
D
binnen het halfuur is er nog niets aan de hand
Slide 34 - Quizvraag
Waartoe dient de motorkoeling aan boord van een motorboot?
A
ter voorkoming van brand
B
om te voorkomen dat de motor zwart gaat roken
C
om te voorkomen dat de brandstof te heet wordt
D
om de motor op de juiste temperatuur te houden
Slide 35 - Quizvraag
Wanneer moet je de koeling van de motor controleren?
A
bij het starten van de motor
B
bij het lopen van de motor
C
bij het stoppen van de motor
D
bij het starten en tijdens het lopen van de motor
Slide 36 - Quizvraag
Een wierfilter dient om:
A
te voorkomen dat er vuil in het koelysteem komt
B
het water in een gesloten koelsysteem te filteren
C
vuil uit de smeerolie te filteren
Slide 37 - Quizvraag
Als een goed afgestelde binnenboordmotor op bedrijfstemperatuur is, is de kleur van de uitlaatgassen:
A
kleurloos
B
lichtblauw
C
lichtgrijs
D
donker
Slide 38 - Quizvraag
Wat is de belangrijkste reden om te zorgen voor voldoende luchttoevoer in de motorruimte?
A
goede afvoer van eventuele uitlaatgassen
B
anders wordt de motor te warm
C
als de motor niet voldoende verse lucht krijgt loopt deze niet goed
Slide 39 - Quizvraag
Een gasdetector is uitgerust met één of meer sensoren. Deze sensor(en) dien(t)en geplaatst te worden:
A
in het laagst gelegen gedeelte van de ruimte waarin het gastoestel is geplaatst
B
zo dicht mogelijk bij de stuurstand
C
zo dicht mogelijk bij een gebruikstoestel
D
in de leiding in de gasbun
Slide 40 - Quizvraag
Accubatterijen om motoren te starten hebben een bepaalde capaciteit. Dit wordt aangegeven met:
A
Volt (V)
B
Ampere-uur (Ah)
C
Ampere (A)
D
Ohm
Slide 41 - Quizvraag
Wanneer een kabelhaspel als verlengsnoer gebruikt wordt dan:
A
mag de kabel op de haspel blijven zitten als de te overbruggen afstand klein is
B
moet de kabel helemaal afgerold zijn bij elk gebruik
C
moet de kabel zoveel mogelijk afgerold worden maar de kabel mag wel in bochten blijven liggen
Slide 42 - Quizvraag
In de tekening rechts zijn de accubatterijen zo geschakeld dat de spanning tussen de rode en zwarte draad gelijk is aan:
A
12 V
B
24 V
C
48 V
Slide 43 - Quizvraag
Als op de Gelderse IJssel of op de Maas gevreesd wordt dat de bedoeling van het opvarende schip niet door het afvarende schip begrepen wordt, moet het opvarende schip - als het voorbijvaren bakboord op bakboord moet gebeuren - het volgende sein geven:
A
één korte stoot
B
één lange stoot en één korte stoot
C
twee korte stoten
D
drie korte stoten
Slide 44 - Quizvraag
Wat is juist volgens het Rijnvaartpolitiereglement (RPR)?
A
Doris moet voorrang verlenen aan Karel, omdat Dorus klein is en Karel groot
B
Karel moet voorrang verlenen aan Dorus, omdat Dorus op het hoofdvaarwater vaart
C
Karel moet voorrang verlenen, omdat het B.9a-teken is geplaatst
D
Dorus moet voorrang verlenen aan Karel, omdat Karel van stuurboord nadert
Slide 45 - Quizvraag
Water is als blusmiddel alleen geschikt bij:
A
Klasse A-branden
B
Klasse B-branden
C
Klasse C-branden
D
Klasse D-branden
Slide 46 - Quizvraag
Welke van de afgebeelde (vest)labels zijn reddingsvesten?
A
Label 1,2,3 en 4
B
Label 1,2 en 3
C
Label 3 en 4
D
Label 2,3 en 4
Slide 47 - Quizvraag
Dit is een:
A
verbindingsstuk voor de bliksemafleider
B
schotdoorvoer voor een gasleiding
C
koppelstuk voor de dieselleiding
Slide 48 - Quizvraag
Artikel 25 SRW. De lichten zoals weergegeven op nevenstaande tekening zijn op de Westerschelde:
A
voorgeschreven voor zeilschepen van 20 meter of meer.
B
voorgeschreven voor zeilschepen korter dan 20meter.
C
toegestaan voor zeilschepen korter dan 20 meter.
Slide 49 - Quizvraag
Groot zeilschip Y wil de haven verlaten en daarna naar bakboord. Wat bepaalt het BPR?
A
Y mag medewerking verlangen van schip X. Schip X moet meewerken
B
Schip X moet voorrang verlenen omdat Y voor hem van SB nadert
C
X moet voorrang verlenen aan Y omdat X klein is en Y groot.
D
Y moet voorrang geven aanX omdat X op het hoofdvaarwater vaart