Wetten en reglementen - oefenvragen

• Taal
• Beroepsopleiding

Wetten en reglementen - oefenvragen

De 'basiswet' voor alle voorschriften met betrekking tot de regeling van het scheepvaartverkeer op de Nederlandse binnenwateren en op de Nederlandse territoriale zee (BPR, RPR, BVA, enz.) is:

1. het Wetboek van Koophandel
2. de Scheepvaartverkeerswet
3. de Binnenvaartwet
4. het Binnenvaartpolitiereglement

Welk reglement is op de Waddenzee van kracht?

1. het Binnenvaartpolitiereglement (BPR)
2. het Scheepvaartreglement Waddenzee (SRW)
3. het Scheepvaartreglement Territoriale zee (STZ)
4. de Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee (BVA)

Een 'klein schip' is volgens het BPR een schip waarvan de lengte minder bedraagt dan

1. 7 meter
2. 12 meter
3. 15 meter
4. 20 meter

Een vaarwater is:

1. water dat afgebakend is door betonning en/of bakens
2. elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water
3. het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt

Het begrip 'goed zeemanschap' geeft aan dat in bijzondere omstandigheden van de bepalingen van het reglement:

1. mag worden afgeweken in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart
2. moet worden afgeweken in het belang van de veiligheid en de goede gang van de scheepvaart
3. niet mag worden afgeweken in het belang van de veiligheid en de goede gang van de scheepvaart

De minimumleeftijd om een snelle motorboot te mogen besturen is:

1. 16 jaar
2. 18 jaar
3. 21 jaar

Een gekoppeld samenstel van grote motorschepen moet de volgende navigatielichten voeren:

1. 1 toplicht op elk schip, boordlichten aan de buitenzijde van het samenstel en een heklicht op elk schip
2. 1 toplicht, boordlichten op ieder schip en 1 heklicht
3. 2 toplichten loodrecht boven elkaar, boordlichten aan de buitenzijde van het samenstel en twee heklichten.
4. drie toplichten in een gelijkbenige driehoek op het schip aan bakboord, 1 toplicht op het schip aan stuurboord, boordlichten aan de buitenzijde van het samenstel en twee heklichten

Een schip dat tegelijkertijd door middel van zijn zeilen en een motor wordt voortbewogen moet overdag op de best zichtbare plaats voeren een:

1. blauwe kegel met de punt naar boven
2. zwarte bol
3. zwarte kegel met de punt naar beneden

Schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren, zijn 's nachts herkenbaar aan:

1. 1,2 of 3 blauwe lichten, loodrecht onder elkaar
2. drie blauwe lichten in een driehoek met de punt naar beneden
3. twee rode lichten, loodrecht onder elkaar
4. een blauw flikkerlicht

Een schip dat door de aard van zijn werkzaamheden in of nabij een vaarwater tegen hinderlijke waterbeweging beschermd wenst te worden, toont 's nachts:

1. een rood licht loodrecht boven een wit licht
2. een rood licht loodrecht boven een groen licht
3. een wit licht loodrecht boven een rood licht
4. twee rode lichten loodrecht boven elkaar

U ziet een schip dat een zwarte bol, een zwarte ruit en weer een zwarte bol loodrecht onder elkaar voert. Dit is een:

1. beperkt manoeuvreerbaar schip
2. een door zijn diepgang beperkt manoeuvreerbaar schip
3. onmanoeuvreerbaar schip
4. vissersschip

Er zijn seinen (uit afdeling B-F van bijlage 6 van het BPR) die alleen door grote schepen gegeven mogen worden. Er is een aantal seinen die kleine schepen mogen geven als de situatie daar om vraagt. Maar er zijn ook seinen (uit afdeling A en G) die een klein schip (net als een groot schip) in bepaalde situaties wel moet geven. Dat zijn:

1. het attentiesein, het sein 'ik kan niet manoeuvreren', de manoeuvreerseinen ('ik ga bakboord/stuurboord/achteruit), het noodsein
2. het attentiesein, het sein 'ik kan niet manoeuvreren en het noodsein
3. het attentiesein, het sein 'er dreigt gevaar voor aanvaring', het sein 'ik kan niet manoeuvreren'; de manoeuvreerseinen en het noodsein.

Als een klein schip op radar wil varen dan:

1. wordt het aanbevolen tevens te zijn uitgerust met een marifoon
2. moet het tevens uitgerust zijn met een marifoon
3. moet het uitsluitend uitgerust zijn met een ontvanger waarop marifoonverkeer kan worden uitgeluisterd.

U nadert een vaste brug met meerdere doorvaartopeningen. Boven een van de openingen brandt een geel licht. De doorvaart door deze opening wordt aan de scheepvaart aanbevolen uit:

1. beide richtingen
2. uitsluitend de andere richting
3. uitsluitend uw richting
4. is niet toegestaan.

Een klein schip volgt op een kanaal de stuurboordzijde van het vaarwater. Op tegengestelde koers nadert een groot schip, zodanig dat er gevaar voor aanvaring bestaat. Wie moet voorrang verlenen?

1. het kleine schip, omdat een klein schip voorrang moet verlenen aan een groot schip
2. het kleine schip omdat het beter manoeuvreerbaar is dan het grote schip
3. het grote schip omdat het kleine schip zijn stuurboordwal volgt
4. dit moet worden opgelost op basis van goed zeemanschap

Het gebruik van het lichtblauwe bord met witte rand is van toepassing op:

1. grote schepen ten opzichte van zowel grote als kleine schepen
2. alle schepen
3. uitsluitend grote schepen
4. kleine schepen onderling

Bij een brug of een aan beide zijden openstaande sluis waar geen stroom loopt en waarvan de doorvaart niet door seinen geregeld is, moet(en):

1. alle andere kleine schepen de weg vrijlaten voor kleine zeilende schepen die voor de wind zeilen
2. een klein motorschip de weg vrijlaten voor een klein zeilschip dat het niet bezeild heeft
3. een klein zeilschip dat het bezeild heeft de weg vrijlaten voor een klein motorschip

Een klein motorschip volgt de stuurboordzijde van een lateraal betonde vaargeul door een meer. Van stuurboord nadert een groot zeilschip dat de geul wil oversteken. Wie moet in deze situatie voorrang verlenen?

1. het kleine motorschip, omdat het zeilschip van stuurboord komt
2. het kleine motorschip, omdat een motorschip voorrang moet verlenen aan een zeilschip
3. het kleine motorschip, omdat het kleine motorschip voorrang moet verlenen aan een groot schip
4. het grote zeilschip, omdat het kleine motorschip de stuurboordzijde van een betonde geul volgt.

Bij een ongeval waarbij gevaarlijke stof vrijkomt wordt een geluidssein gegeven, dat gedurende ten minste 15 minuten wordt herhaald. Dit wordt kenbaar gemaakt door:

1. één lange stoot (—)
2. één korte stoot, gevolgd door één lange stoot, enzovoorts (▪ —)
3. een reeks lange stoten, enzovoorts (— — —)

Wie is in eerste instantie verantwoordelijk voor de naleving van de inrichtingsvoorschriften van een snelle motorboot?

1. de leverancier
2. de eigenaar op wiens naar het registratiebewijs staat
3. de schipper, ook als hij niet de eigenaar is

Welke dagtekens mag een drijvend werktuig in het RPR-gebied ook voeren in plaats van de rode ballen en groene ruiten?

1. de borden groen-wit-groen verticaal en rood-wit-rood horizontaal gestreept
2. bal-ruit-bal onder elkaar gehesen
3. rode en groene vierkante borden

Mag een schip (ook een klein schip) in het RPR-gebied bij slecht zicht de vaart voortzetten?

1. ja, indien het is uitgerust met een marifoon, het op het aangewezen kanaal uitluistert en het aan andere schepen de nodige inlichtingen verstrekt ter verzekering van de veiligheid van de scheepvaart
2. nee
3. ja, als antwoord a en het bovendien is uitgerust met een goedgekeurde radar
4. een klein schip zonder radar moet een mistsein geven

Eem watersporter van 70 jaar of ouder vraagt verlenging van zijn/haar vaarbewijs aan. De verlenging is geldig gedurende:

1. één jaar
2. drie jaar
3. onbeperkt
4. vijf jaar

Als een ander schip in BPR-gebied in nood verkeert, moet een schipper:

1. alleen hulp verlenen als hij daartoe door de bevoegde autoriteiten gevraagd wordt
2. alleen hulp verlenen als daardoor zijn eigen schip en/of opvarenden niet in gevaar komen
3. te allen tijde hulp verlenen

U vaart vanuit een binnenhaven bij Terneuzen naar Middelburg op Walcheren. Welke reglementen komt u tegen?

1. SRKGT en SRW
2. SRKGT, SRW en BPR
3. SRKGT, SRW, BVA en BPR
4. SRW en BPR

Aan boord van een schip in BPR-gebied moet een bijgewerkt exemplaar van het in het betreffende vaargebied geldende vaarreglement aanwezig zijn. Hoe moet dit reglement op ieder moment geraadpleegd worden?

1. digitaal
2. op papier
3. dat is niet nodig
4. op papier of digitaal

Bij welk bord mag een klein motorschip aanleggen?

1. bij het linkerbord
2. bij het middelste en het rechterbord
3. bij het rechterbord
4. bij geen van de drie borden

De betekenis van dit teken is:

1. buiten gebruik gesteld riviergedeelte; vaarverbod, niet geldend voor kleine schepen zonder motor
2. doorvaartverbod (algemeen teken)
3. doorvaartverbod, niet geldend voor kleine schepen

Twee beweringen over het afgebeelde bord:
1. Bij dit bord is het toegestaan om te ontmoeten, maar
voorbij lopen is verboden.
2. Bij dit bord is ontmoeten en voorbij lopen verboden

1. bewering 1 en 2 zijn juist
2. bewering 1 en 2 zijn onjuist
3. bewering 1 is onjuist, 2 is juist
4. bewering 1 is juist, 2 is onjuist

Je vaart van Lith via de Maas naar het Kanaal St. Andries (zie kaartje). Je schut via de sluit St. Andries naar de Waal en vaart via de sluizen bij Gorinchem naar de Linge. Met welke reglementen heb je onderweg te maken?

1. alleen maar het BPR
2. eerst met het RPR, daarna het BPR
3. eerst met het BPR, daarna het RPR en dan weer het RPR
4. alleen met het RPR

Welk hier afgebeeld bord geeft aan dat je niet mag afmeren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst?

1. het linkerbord
2. het middelste bord
3. het rechterbord

Je vaart met een waterscooter en je komt een van deze borden tegen. Bij welk bord mag je doorvaren?

1. bij geen beide borden
2. alleen bij het rechter bord, maar niet sneller dan 20 km/uur over de grond
3. bij beide borden, maar niet sneller dan 20 km/uur door het water
4. alleen bij het linkerbord, maar niet sneller dan 20 km/uur door het water

Een klein schip zonder radar dat bij slecht zicht zijn vaart voortzet om een ligplaats op te zoeken:

1. mag mistseinen geven
2. mag geen mistseinen geven
3. moet mistseinen geven

De Waal wordt genoemd in Bijlage 15a van het BPR. Dat betekent dat een klein schip op de Waal:

1. bakboord moet varen
2. stuurboord moet varen
3. overal mag varen

In het RPR geldt in principe dat een klein schip verplicht is aan een ander schip, inclusief een snel schip, de ruimte te laten die het nodig heeft om zijn koers te vervolgen en te manoeuvreren en dat het niet mag verlangen dat het andere schip voor hem uitwijkt. Deze bewering is:

1. juist
2. gedeeltelijk juist
3. onjuist

Hier volgen twee op zichzelf staande beweringen. Je moet deze los van elkaar lezen. Let op: elke bewering kan juist of onjuist zijn.

1. Een groot motorschip, dat een ander groot motorschip met een lichtblauw het lichtblauwe bord met wit flikkerlicht tonen om aan te geven dat het voorbijvaren stuurboord op stuurboord zal gebeuren.

2. een klein motorschip dat een groot motorschip met een lichtblauw bord tegemoet vaart, moet voorrang verlenen aan het grote schip, bij voorkeur door stuurboord op stuurboord voorbij te varen .

Een alleen varend klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 meter en een hoogst bereikbare snelheid van 13 km/u, moet in het RPR_gebied ten minste de volgende navigatielichten voeren:

1. een rondomschijnend wit licht
2. een rondomschijnend wit licht en de boordlichten
3. gecombineerde boordlichten en een heklicht
4. een toplicht

Wat kun je zeggen over de beweringen op de vorige dia?

1. bewering 1 en 2 zijn juist
2. bewering 1 en 2 zijn onjuist
3. bewering 1 is onjuist, 2 is juist
4. bewering 1 is juist, 2 is onjuist

Wat is er bepaald over een registratiebewijs voor een snelle motorboot op het Nederlandse Rijnvaartpolitiereglement-gebied?

1. In het RPR wordt een registratiebewijs niet voorgeschreven
2. In het RPR wordt een registratiebewijs voorgeschreven dat is afgegeven door de Rijnvaartcommissie.
3. in het BPR wordt voor het Nederlandse RPR-vaargebied een registratiebewijs voorgeschreven