H2 grammatica woordsoorten (bijvoeglijk naamwoord) zelfstandig doorlopen.

H2 grammatica woordsoorten blz.62 
Deze LessonUp kun je zelfstandig doorlopen. Je krijgt uitleg over het bijvoeglijk naamwoord en daarna kun je aan de slag met de opdrachten. 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H2 grammatica woordsoorten blz.62 
Deze LessonUp kun je zelfstandig doorlopen. Je krijgt uitleg over het bijvoeglijk naamwoord en daarna kun je aan de slag met de opdrachten. 

Slide 1 - Tekstslide

  • Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord? 
  • Hoe herken ik (stoffelijk) bijvoeglijke naamwoorden?  
Wat ga je leren? 

Slide 2 - Tekstslide

Rijtje 1
Rijtje 2
Gouden
Bijzondere
Kartonnen
Stoute
Grandioze 
Houten
Mooie
Plastic
Rode
Metalen

Slide 3 - Sleepvraag

Bijvoeglijk naamwoord
- vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
- Kan voor of achter het zn staan.


Een stoere filmster
Het doosje is blauw.


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- zegt van welke stof iets (een zn) gemaakt is.


Een gouden horloge
De plastic tas

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

- kan een korte vorm (zonder -e) of lange vorm hebben (met een -e)
knap - knappe



Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en
koperen, houten

- maar niet altijd!
aluminium, plastic


Slide 5 - Tekstslide

Vul in:
het .... meisje (aardig)

Slide 6 - Open vraag

Vul in:
een .... meisje (aardig)

Slide 7 - Open vraag

Bij een het-woord waar 'het' voor staat gebruik je de:
A
korte vorm
B
lange vorm

Slide 8 - Quizvraag

Bij een het-woord waar 'een' voor staat gebruik je de:
A
korte vorm
B
lange vorm

Slide 9 - Quizvraag

Korte of lange vorm? 
het aardige meisje --> bij een het-woord (je zegt het meisje en niet de meisje) waar 'het' voor staat, gebruik je dus de lange vorm! 

een aardig meisje --> Bij een het-woord (je zegt het meisje en niet de meisje) waar 'een' voor staat, gebruik je dus de korte vorm!

Slide 10 - Tekstslide

Vul in:
de .... basketballer (lang)

Slide 11 - Open vraag

Vul in:
een .... basketballer (lang)

Slide 12 - Open vraag

Bij een de-woord gebruik je altijd de:
A
korte vorm
B
lange vorm

Slide 13 - Quizvraag

Korte of lange vorm? 
De lange basketballer --> bij een de-woord (je zegt de basketballer en niet het basketballer) waar de voor staat, gebruik je de lange vorm. 

Een lange basketballer --> bij een de-woord (je zegt de basketballer en niet het basketballer) waar een voor staat, gebruik je de lange vorm. 

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord


- kent de 'trappen van vergelijking'

stellende trap: knap
vergrotende trap: knapper
overtreffende trap: knapst



Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

- kent niet de trappen van vergelijking


Slide 15 - Tekstslide

De leerlingen uit 1A1 zijn leergierig.
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 16 - Quizvraag

De jongens uit 1A1 zijn het leergierigst.
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 17 - Quizvraag

De meiden uit 1A1 zijn leergieriger dan de jongens.
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 18 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord


- kan gemaakt zijn van een werkwoord.

De gebroken kom
De beslissende goal




Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

- kan niet gemaakt zijn van een werkwoord.

Het aluminium tennisracket


Slide 19 - Tekstslide

Gebakken broden
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

linnen broeken
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

gevlochten haren
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Maak opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 62 en 63. 
Succes! 
Aan de slag!

Slide 23 - Tekstslide