Quiz A, B, C

Checking deelopdracht A, B, C
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Checking deelopdracht A, B, C

Slide 1 - Tekstslide

Een zakelijk gesprek is een:
A
Informeel gesprek
B
Formeel gesprek

Slide 2 - Quizvraag

Wilt u koffie? is een:
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 3 - Quizvraag

Welke soort vraag begint altijd met;
wie, welke, waar, hoe, wat
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 4 - Quizvraag


Waar staat NIVEA voor
A
Niet invullen voor een ander
B
Niet interesseren voor een ander
C
Niet invoelen van een ander

Slide 5 - Quizvraag

Geef LSD, of gebruik LSD. Wat bedoelen we daarmee?

A
Luisteren, Samenvatten, Doorvragen
B
Lekker Samen met Dierbaren
C
Luisteren, Stil zijn, Doorpakken

Slide 6 - Quizvraag


Door een gevoelsreflectie:


A
Toon je dat je niet geïnteresseerd bent
B
Geef je de kern weer van de boodschap van de zorgvrager
C
Moedig je iemand aan om door te gaan met zijn verhaal (emoties accepteren)

Slide 7 - Quizvraag

LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen) helpt je in een doelgericht gesprek bij nog meer zaken. Welke is hierbij het belangrijkste?
A
Het helpt je om verslag te doen van een gesprek
B
Het helpt je regie te houden over het gesprek
C
Het helpt je de ander te beseffen met wie hij of zij spreekt

Slide 8 - Quizvraag

Hoofdfase
Afrondingsfase
Opstartfase
Gemaakte afspraken herhalen
Client op z'n gemak stellen
Tot de kern van de zaak komen

Slide 9 - Sleepvraag

Methodisch werken is een ... proces
A
Cyclisch
B
Rechtlijnig
C
Thematisch
D
Variabel

Slide 10 - Quizvraag

Wat is methodisch werken?
A
Verpleegkundige zorg afstemmen op behoefte en wens van de cliënt
B
Werken op basis van een cyclisch stappenplan
C
Werken volgens gezondheidspatronen van Gordon
D
Persoonsgericht werken, je bent gastvrij

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen voordeel van methodisch werken?
A
Het werk wordt overzichtelijker voor iedereen die ermee bezig is
B
Je hoeft zelf niet meer na te denken over wat je moet bijstellen
C
De samenwerking met collega’s gaat soepeler
D
De overdracht aan collega’s wordt makkelijker

Slide 12 - Quizvraag

6 stappen in methodisch werken
Gegevens verzamelen
Behoefte aan zorg vastleggen
Doelen bepalen
Plannen activiteiten
Uitvoeren activiteiten
Evalueren zorg
De zorgvrager krijgt iedere ochtend uitleg over het gebruik van hulpmiddelen bij het aankleden
De zorgvrager kan zich in een maand zelfstandig aankleden door gebruik te maken van hulpmiddelen
Na een maand wordt samen met de zorgvrager beken of zij zich zelfstandig kan aankleden met behulp van hulpmiddelen
De zorgvrager kan niet zelfstandig aankleden en heeft hier hulp bij nodig. 
Anamnesegesprek voeren met de zorgvrager
Hulpmiddelen zijn aangeschaft voor dinsdag. Vanaf woensdag iedere ochtend zorgvrager begeleiden bij het gebruiken van een hulpmiddel.

Slide 13 - Sleepvraag

Het zorgleefplan zorgt voor
A
methodisch werken
B
kostenefficiënt werken
C
meer levenskwaliteit bij de zorgvrager
D
afstemming met andere disciplines

Slide 14 - Quizvraag

Wat hoort er NIET in het Zorgleefplan?
A
De wensen van de cliënt
B
De vakantiedagen van de cliënt
C
Welke ondersteuning de cliënt wil krijgen
D
Welke activiteiten de cliënt aan mee kan doen

Slide 15 - Quizvraag

Door het werken met een zorgleefplan ligt de regie meer bij de
A
Huisarts
B
Specialist
C
Verpleegkundige/Verzorgende
D
Zorgvrager

Slide 16 - Quizvraag

Het uitgangspunt van het zorgleefplan is:
A
de arts
B
de zorgvrager
C
de verpleegkundige
D
de zorginstelling

Slide 17 - Quizvraag

Binnen het verpleegkundig proces wordt één classificatiesysteem gebruikt
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een classificatiesysteem?
A
Een fase van het verpleegkundig proces
B
Een elektronisch patiënten dossier
C
Een hulpmiddel bij het verzamelen en vastleggen van gegevens.
D
Een hulpmiddel om op een juiste verpeegdoelen op te stellen

Slide 19 - Quizvraag

Verschillen in classificaties
Sommige van deze classificatiesystemen kan je gebruiken voor een deel van het zorgproces, zoals de NOC en de NIC. Je kan met classificatiesystemen die over een deel van het zorgproces gaan dus niet alles ordenen. 

Andere classificatiesystemen gaan juist wel over het hele zorgproces, zoals het Omaha-systeem. Het Omaha-systeem kan je wel gebruiken om alle informatie over de zorg van een zorgvrager in één keer te ordenen. 

De verschillende classificatiesystemen werken niet allemaal hetzelfde. Doordat de classificatiesystemen niet hetzelfde werken, kunnen ze elkaar dus niet zomaar vervangen. 

Slide 20 - Tekstslide

11 Gezondheidspatronen van Gordon
Elf functionele gezondheidspatronen van Gordon ontwikkeld.

Een verpleegkundige diagnose stelt een verpleegkundig probleem vast en is het startpunt voor verpleegkundig handelen.

Slide 21 - Tekstslide

11 Gezondheidspatronen van Gordon
  1. Gezondheidsbeleving en instandhouding
  2. Voeding en stofwisseling
  3. Uitscheiding
  4. Activiteiten
  5. Slaap/ rust
  6. Waarneming en cognitie
  7. Zelfbeleving
  8. Rollen en relaties
  9. Seksualiteit, voortplanting
  10. Stress verwerking
  11. Waarden en overtuiging

Slide 22 - Tekstslide

Mevrouw weegt 66kg en is 1m 68 groot
A
Gezondheidsbeleving en instandhouding
B
Activiteitena
C
Zelfbeleving
D
Voeding en stofwisseling

Slide 23 - Quizvraag

Mevrouw heeft een dochter die haar helpt om eten te geven.
A
rollen en relatie
B
activiteiten
C
voeding en stofwisseling
D
slaap en rustpatroon

Slide 24 - Quizvraag

Mevrouw heeft steeds pijn aan haar rug
A
Gezondheidsbeleving en instandhouding
B
Cognitie en Waarneming
C
Rollen en relatie
D
Waarden en levensovertuiging

Slide 25 - Quizvraag

Mevrouw gebruikt een rollator om zich te verplaatsen
A
Gezondheidsbeleving en instandhouding
B
Activiteiten
C
Uitscheiding
D
Stressbeleving

Slide 26 - Quizvraag

Mevrouw is zeer snel kortademig bij het lopen en transpireert veel (twee antwoorden zijn juist)
A
activiteiten
B
voeding en stofwisseling
C
gezondheidsbeleving en instandhouding
D
stressverwerking

Slide 27 - Quizvraag

Beschrijft kort wat het Omaha System is

Slide 28 - Open vraag

De 4 levensdomeinen 
Voor het in kaart brengen van de diagnose en de situatie van de zorgvrager kunnen we gebruik maken van de 4 levensdomeinen. 
Kwaliteit van leven kan worden opgedeeld in 4 levensdomeinen, die de basis vormen van het zorgleefplan.​

  1. Lichamelijk welbevinden​
  2. Mentaal welbevinden​
  3. Woon- en leefomstandigheden ​
  4. Participatie 



Slide 29 - Tekstslide

Alle zorg instellingen gebruiken dezelfde classificaties/systemen
A
waar
B
niet-waar

Slide 30 - Quizvraag

Mevrouw Pieters is 84 jaar oud, weegt 57kg en is 1.68m lang. ​​

In welk levensdomein hoort dit?
A
Lichamelijk welbevinden
B
Mentaal welbevinden
C
Woon- en leefomstandigheden
D
Participatie

Slide 31 - Quizvraag

Wat is subjectief?

Slide 32 - Open vraag

Wat is het doel van het Omaha System?
A
Het meten van de prestaties van de vpk door leidinggevende
B
Doorverwijzen van cliënten
C
Vastleggen zorgproces in duidelijke taal
D
Informatie over protocollen

Slide 33 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan:
Het Omaha system geeft duidelijkheid over welke................
A
Gegevens nodig zijn
B
Verzamelde informatie je moet gebruiken
C
Interpretatie je aan gegevens moet geven
D
Taalgebruik belangrijk is voor het zorgplan

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het OMAHA-systeem 

Het Omaha System is een classificatie die zorgprofessionals helpt bij het identificeren en vastleggen van aandachtsgebieden, acties en uitkomsten van en voor cliënten.​


Iedere zorgverlener spreekt dezelfde taal. 

Slide 35 - Tekstslide

Wat is observeren?
A
Bewust waarnemen met als doel informatie verzamelen
B
Doelgericht waarnemen met als doel informatie verzamelen
C
Bewust en doelgericht waarnemen
D
Bewust en doelgericht waarnemen met als doel informatie verzamelen

Slide 36 - Quizvraag


Verpleegkundige Kian observeert hoe jonge ouders een band met hun pasgeboren baby ontwikkelen.

Waarom doet Kian dat?
A
Om de evaluatie voor te bereiden
B
Onderdeel van de anamnese
C
Om te beoordelen of ze voorlichting/advies moet geven

Slide 37 - Quizvraag

Verpleegkundige Peter komt bij mevrouw Mankoe om de bloedglucosewaarde te controleren. Mevrouw heeft diabetes mellitus en ziet heel slecht, daarom kan ze de controle niet zelf doen. Mevrouw is in een goede stemming. Voordat Peter de bloedglucosewaarde bepaalt, maken ze een praatje. Mevrouw wacht op haar dochter. Ze vertelt dat ze samen gaan winkelen. Peter controleert de bloedglucosewaarde en krijgt 2 mmol/liter als uitslag. Hij weet dat een normale waarde tussen de 4 en 8 mmol/liter is. Een uitslag van 2 betekent een hypoglykemie. Maar mevrouw voelt zich prima.

Wat moet Peter nu doen?
A
Bloedglucose nogmaals bepalen
B
De arts waarschuwen
C
Mevrouw een boterham en glas limonade geven
D
De bloedglucose nogmaals meten

Slide 38 - Quizvraag


Welke gegevens worden verzameld in het anamnesegesprek?
A
Zorgbehoefte
B
Tevredenheid zorgvrager
C
Huidige zorgsituatie
D
Zorgactiviteiten

Slide 39 - Quizvraag

Welke informatie verzamel je tijdens het anamnesegesprek en welke informatie tijdens observaties?
Anamnesegesprek
Anamnesegesprek
Observatie
Observatie
Psychische, lichamelijke en sociale zaken
Temperatuur, bloeddruk en pols
Specifieke wensen en behoeften
Informatie over de gemoedstoestand

Slide 40 - Sleepvraag