voorbereiding toetsweek

Bienvenu(e)s! Fijn je weer te zien!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bienvenu(e)s! Fijn je weer te zien!

Slide 1 - Tekstslide

Comment étaient vos vacances?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Qu'est-ce que tu as fait pendant les vacances?
Je suis allé au cinéma.
J'ai visité mes grand-parents.
J'ai fait mes devoirs.
J'ai mangé du gourmet.
J'ai tiré du feu d'artifice.

Slide 3 - Sleepvraag

Bonnes résolutions
Au début de chaque année, beaucoup de personnes prennent de bonnes résolutions. Lisez à haute voix les résolutions sur les post-its et traduisez-les.
 Aan het begin van ieder jaar, hebben velen goede voornemens. We gaan de goede voornemens op de post-its  op de volgende slide lezen en vertalen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Répondez aux questions en néerlandais

Noteer de antwoorden op deze vragen in het Nederlands in jouw schrift: 
Et vous, avez-vous pris les résolutions citées sur les post-its ? Motivez votre réponse.
 Avez-vous pris d’autres résolutions pour 2025 ? Si oui, lesquelles, et comment allez-vous les tenir ? Si non, pourquoi pas ?
  Y a-t-il une résolution que vous ne prendrez jamais ? Pourquoi pas ?



Slide 6 - Tekstslide

Lesdoelen (buts)
voorbereiden op de toetsweek

Slide 7 - Tekstslide

Wat moet je weten voor de toets??

Slide 8 - Woordweb

Répétition
Herhaling grammaire

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Video

Het werkwoord 'aller'
'Aller' betekent in het Nederlands 'gaan'.



'Aller' is een onregelmatig werkwoord, net als 'être' en 'avoir' die je eerder hebt geleerd.

Slide 13 - Tekstslide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle va
hij/zij gaat
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 14 - Tekstslide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Let op!
il = hij en elle = zij

Wanneer er op de plek van het onderwerp 1 naam of een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud staat kun je deze vervangen door il/elle:

Monique va ...
Lucas va ...
Ma soeur va ...

Slide 15 - Tekstslide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Let op!
ils/elles = zij (meervoud)

Wanneer er op de plek van het onderwerp meerdere namen of een zelfstandignaamwoord in het meervoud staat kun je deze vervangen door ils/elles:
Monique et Lucas vont ... 
Les frères vont ...

Slide 16 - Tekstslide

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 17 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 18 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 19 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
elle
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 20 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Les amis ...
A
va
B
allons
C
vont
D
aller

Slide 21 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
nous ...
A
allons
B
allez
C
vont
D
aller

Slide 22 - Quizvraag

futur proche

Wat is de futur proche? Hoe gebruik je dit?

Slide 23 - Tekstslide

De toekomende tijd
Als je iets wilt zeggen in het Frans dat nog moet gaan gebeuren, dan gebruik je een vorm van 'aller' + een heel werkwoord.

Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Slide 24 - Tekstslide

De toekomende tijd
Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Voorbeelden:
Je vais faire du shopping à Amsterdam. --> Ik ga shoppen in Amsterdam.
Il va acheter un nouveau pantalon. --> Hij gaat een nieuwe broek kopen.

Slide 25 - Tekstslide

Futur proche
J' (ik)
vais (ga)
parler (praten)
Tu (jij)
vas (gaat)
parler (praten)
Il/elle/on (hij/zij/wij)
va (gaat/gaan)
parler (praten)
nous (wij)
allons (gaan)
parler (praten)
Vous (jullie/u)
allez (gaan/gaat)
parler (praten)
Ils/elles (zij)
vont (gaan)
parler (praten)
Toekomende tijd: futur proche

Slide 26 - Tekstslide

Elle (gaat bezoeken) la Tour Eiffel.
A
vais visiter
B
vas visiter
C
va visiter
D
visiter

Slide 27 - Quizvraag

Vous (gaat dragen) une robe rouge.
A
allons porter
B
allez porter
C
vont porter
D
porter

Slide 28 - Quizvraag

Tu (gaat vinden) ton livre!
A
vais trouver
B
vas trouver
C
allez trouver
D
vont trouver

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Je gaat zelf kiezen hoe je hoofdstuk 6 gaat voorbereiden: 
 Eigen baas lessen. 

Slide 31 - Tekstslide

Kies het onderdeel:
1. vocabulaire 
(quizlet, study go, woordkaartjes)
2.  werkwoorden 
(oefenbladen, opdrachten werkboek)

3. folder afmaken
4. schrijfopdracht
oefenen (opdracht)


5. slim stampen
diagnostische toets maken
6. leesvaardigheid
(werkboek, online)

Slide 32 - Tekstslide