Leesvaardigheid 3Havo

Leesvaardigheid 3Havo
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 3Havo

Slide 1 - Tekstslide

Op welke 2 manieren kunnen alinea's verbonden zijn?

Slide 2 - Open vraag

Voorbeelden zijn:
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 3 - Quizvraag

Functiewoorden zijn hetzelfde als signalwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat is dan het verschil tussen een functiewoord en een signaalwoord?

Slide 5 - Open vraag

Welk functiewoord hoort hierbij:
De schrijver stelt iets vast, merkt iets op
A
Bewijs
B
Toelichting
C
Constatering
D
Probleem

Slide 6 - Quizvraag

De schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan.
A
Verklaring
B
Toelichting
C
Theorie
D
Oorzaak

Slide 7 - Quizvraag

De hoofdgedachte kan in de vorm van een vraag.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Leg uit wat een argument is.

Slide 9 - Open vraag

Argument gebaseerd op een feit

 Feiten zijn te controleren en kunnen waar of niet waar zijn.

Voorbeeld:
Het is goed dat vorig jaar de maximumsnelheid op deze weg is verlaagd (mening), want het aantal ernstige ongelukken is daarna met dertig procent gedaald (feit).

Slide 10 - Tekstslide

Argument gebasseerd op veronderstelling of vermoeden
Een algemene aanvaarde opvatting of aanvaard onderzoek.

Voorbeeld:
We moeten massaal overstappen op windenergie (mening), want de fossiele brandstoffen raken op en zijn zeer vervuilend ( vermoeden).

Slide 11 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een emotie
Een emotie is een gevoel of intuïtie.

Voorbeeld:
De film is prachtig (mening) want ik kon me erg inleven in de hoofdpersoon (emotie).

Slide 12 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een vergelijking
Je gebruikt een vergelijking in je argument.

Voorbeeld:
Dit huis verkoop je niet zo snel (mening), want andere huizen in deze straat hebben ook heel lang te koop gestaan (vergelijking).

Slide 13 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een ervaring
Je gebruikt een voorval in je argument dat je écht hebt beleefd.

Voorbeeld:
Tijdens het reizen vind ik een e-reader een uitkomst (mening), want je hebt in een klein apparaat al je boeken tot je beschikking (ervaring).

Slide 14 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een nut/(on)gewenst gevolg
Je gebruikt het nut of (on)gewenste gevolg van wat in de stelling staat.

voorbeeld:
Je moet regelmatig je handen wassen (mening), want het voorkomt infecties (nut).

Slide 15 - Tekstslide

vermoedens
feit
vergelijking
emotie
Ajax wordt volgens mij dit jaar geen kampioen. Ik kan me niet voorstellen dat dat met dit elftal mogelijk is.
want voor een boete moet ik minstens vijf uur werken
Kijk maar naar de verkoop van drank, die is door de prijsverhoging ook niet afgenomen.
want tijdens het lezen stroomden de tranen over mijn wangen

Slide 16 - Sleepvraag

standpunt
argument
We kunnen beter een beveiligingsbedrijf inhuren.
Er zijn inmiddels meer dan genoeg iPads verdwenen.
Ik weet niet of ik voor of tegen een rookverbod ben.
Ik weet er eerlijk gezegd nog te weinig van af.
Bij de vorige James Bondfilm kwam veel geweld voor.
Ik denk niet dat ik meega naar de nieuwe Bondfilm.
Er komt geen poes in huis.
Ik ben allergisch voor katten.
Ik ga nooit meer naar Lowlands.
De laatste keer ben ik een week ziek geweest.
Op de vorige toets haalde ik een onvoldoende.
Deze toets zal wel heel lastig worden.

Slide 17 - Sleepvraag

De iPhone 12 kan je het beste bij Tele2 kopen daar is hij volgens IphoneDeals het goedkoopst.
A
veronderstelling
B
vergelijkingsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument

Slide 18 - Quizvraag

Was regelmatig uw handen want het voorkomt infecties.
A
feitelijk argument
B
nut
C
ervaringsargument
D
emotioneel argument

Slide 19 - Quizvraag

Voor het kopen van een nieuwe printer kan je het beste naar de Mediamarkt gaan, want daar geven ze er duidelijke uitleg over.
A
vergelijkingsargument
B
emotioneel argument
C
vermoeden
D
ervaringsargument

Slide 20 - Quizvraag

Ga maar niet op zaterdag naar het centrum, want het zal er waarschijnlijk erg druk zijn.
A
vermoeden/ veronderstelling
B
gewenst gevolg
C
feitelijk argument
D
vergelijkingsargument

Slide 21 - Quizvraag

Ik vind de programma's van Bram Krikke helemaal niks, want hij kan grof en onbeschoft zijn tegen zijn gasten.
A
ervaringsargument
B
feitelijk argument
C
emotioneel argument
D
veronderstelling/ vermoeden.

Slide 22 - Quizvraag

Noteer de mening/ het standpunt

Slide 23 - Open vraag

Noteer het argument

Slide 24 - Open vraag

Van welke argumentatiesoort is hier sprake?
A
feitelijke argumenten
B
veronderstelling/ vermoeden
C
emotioneel argument
D
ongewenste gevolgen

Slide 25 - Quizvraag

Enkelvoudige argumentatie
Enkelvoudige argumentatie

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Volgens specialisten presteren leerlingen beter in een ouderwets onderwijssysteem
Ze luisteren beter naar de  docenten in de klas dan in een digitale les.
Nevenschikkende argumentatie. (Onafhankelijk)


Ze hebben de structuur van een reguliere schooldag nodig.

Slide 28 - Tekstslide

Volgens specialisten presteren leerlingen beter in een ouderwets onderwijssysteem
Ze luisteren beter naar de  docenten in de klas dan in een digitale les.
Onderschikkende en nevenschikkende argumentatie. 


Ze hebben de structuur van een reguliere schooldag nodig.
De docenten zien ook beter of de leerlingen opletten

Slide 29 - Tekstslide