Vertellen of vertonen?
Let op: In elke zin zit een voorbeeld van vertellen en van vertonen.
(1) Tim voelde hoe zijn neus begon te lopen. Hij drukte een zakdoekje tegen zijn gezicht. Zo verdrietig had hij zich nog nooit gevoeld.
(2) Zelfs zonder zijn fysieke aanwezigheid, voelde ze hoe haar wangen begonnen te gloeien. Boy, wat was Anja verliefd.
(3) Roger smeet zijn kopje aan diggelen, hij was boos.