Ontdek het geheim van koppelwerkwoorden en naamwoordelijk gezegde

Ontdek het geheim van koppelwerkwoorden en naamwoordelijk gezegde
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ontdek het geheim van koppelwerkwoorden en naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kun je: 1) Koppelwerkwoorden identificeren. 2) Het naamwoordelijk gezegde in een zin identificeren.

Slide 2 - Tekstslide

De leerdoelen introduceren aan de leerlingen en hen laten weten wat ze kunnen verwachten van de les.
Wat weet je al over koppelwerkwoorden en naamwoordelijk gezegde?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn koppelwerkwoorden?
Koppelwerkwoorden zijn woorden die worden gebruikt om een ​​verbinding te maken tussen het onderwerp en de rest van de zin. Voorbeelden zijn: zijn, worden, blijven, blijken en lijken.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat koppelwerkwoorden zijn en geef enkele voorbeelden. Vraag de leerlingen om andere voorbeelden van koppelwerkwoorden te geven.
Hoe werken koppelwerkwoorden?
Koppelwerkwoorden werken door het onderwerp te koppelen aan het naamwoordelijk gezegde. Het naamwoordelijk gezegde is het zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of voornaamwoord dat het onderwerp beschrijft.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit hoe koppelwerkwoorden werken en geef enkele voorbeelden van naamwoordelijk gezegde.
Voorbeeld 1
De lucht is blauw. Het koppelwerkwoord is 'is' en het naamwoordelijk gezegde is 'blauw'.

Slide 6 - Tekstslide

Laat de leerlingen het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin identificeren.
Voorbeeld 2
De cake ruikt heerlijk. Het koppelwerkwoord is 'ruikt' en het naamwoordelijk gezegde is 'heerlijk'.

Slide 7 - Tekstslide

Laat de leerlingen het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin identificeren.
Voorbeeld 3
Mijn moeder lijkt boos. Het koppelwerkwoord is 'lijkt' en het naamwoordelijk gezegde is 'boos'.

Slide 8 - Tekstslide

Laat de leerlingen het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin identificeren.
Oefening 1
Identificeer het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin: De bloemen zijn prachtig.

Slide 9 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepen werken om het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin te identificeren.
Oefening 2
Identificeer het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin: Het eten smaakt heerlijk.

Slide 10 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepen werken om het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin te identificeren.
Oefening 3
Identificeer het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin: De film lijkt saai.

Slide 11 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepen werken om het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin te identificeren.
Koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden
Soms worden koppelwerkwoorden verward met hulpwerkwoorden. Het belangrijkste verschil is dat koppelwerkwoorden het onderwerp en het naamwoordelijk gezegde verbinden, terwijl hulpwerkwoorden worden gebruikt om de tijd van de werkwoorden aan te geven.

Slide 12 - Tekstslide

Leg het verschil uit tussen koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden en geef enkele voorbeelden.
Voorbeeld 4
Ik ben moe. Het koppelwerkwoord is 'ben' en het naamwoordelijk gezegde is 'moe'.

Slide 13 - Tekstslide

Laat de leerlingen het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin identificeren.
Voorbeeld 5
Ik ben aan het leren. Het hulpwerkwoord is 'ben' en het werkwoord is 'leren'.

Slide 14 - Tekstslide

Laat de leerlingen het hulpwerkwoord en het werkwoord in de zin identificeren.
Oefening 4
Identificeer het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin: De kat lijkt te slapen.

Slide 15 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepen werken om het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde in de zin te identificeren.
Oefening 5
Identificeer het hulpwerkwoord en het werkwoord in de volgende zin: Ik ben aan het zwemmen.

Slide 16 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepen werken om het hulpwerkwoord en het werkwoord in de zin te identificeren.
Samenvatting
Koppelwerkwoorden zijn woorden die worden gebruikt om een ​​verbinding te maken tussen het onderwerp en de rest van de zin. Het naamwoordelijk gezegde is het zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of voornaamwoord dat het onderwerp beschrijft. Hulpwerkwoorden worden gebruikt om de tijd van de werkwoorden aan te geven.

Slide 17 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en laat de leerlingen vragen stellen als er nog iets niet duidelijk is.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.