In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H1 t/m 4.3
Lesbrief Werk & Werkloosheid
Slide 1 - Tekstslide
Welke van de volgende personen behoort niet tot de beroepsbevolking?
A
Ruud is zelfstandige (zzp’er), maar heeft niet veel opdrachten.
B
Achmed is (deels) afgekeurd voor het werken in de bouw en zoekt een baan als conciërge.
C
Peter studeert aan de Hogeschool in Breda en doet vrijwilligerswerk in een bejaardentehuis.
D
Ilse zag haar tijdelijke aanstelling aan de basisschool in Tilburg niet verlengd worden; ze zoekt een nieuwe baan.
Slide 2 - Quizvraag
De (bruto)participatiegraad van de totale bevolking neemt toe als ....
A
de arbeidsongeschiktheidskeuringen soepeler worden.
B
de lonen dalen.
C
de leeftijd waarop mensen met vervroegd pensioen gaan, stijgt.
D
steeds meer leerlingen hoger onderwijs volgen.
Slide 3 - Quizvraag
Totale bevolking = 20.000.000 Potentiële beroepsbevolking (personen) = 13.000.000 Beroepsbevolking (personen) = 10.200.000 Werklozen (personen) = 700.000 Werkgelegenheid in arbeidsjaren (arbeidsvolume) = 8.200.000 Aantal uitkeringsontvangers (volledige uitkeringen) = 5.100.000
Bereken de i/a-ratio.
A
26
B
62
C
39
D
54
Slide 4 - Quizvraag
Stelling: Een hogere arbeidsproductiviteit maakt het mogelijk een hogere i/a-ratio op te vangen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Een krant meldt eind 2020
‘Door de beperkte loonruimte en slechte economische vooruitzichten komen de cao-onderhandelingen dit jaar onder druk te staan’.
Hiermee wordt bedoeld dat ….
A
de werkgeversorganisaties dit jaar meer loonsverhoging kunnen bieden.
B
de werkgeversorganisaties dit jaar loonsverlaging eisen.
C
de vakbonden dit jaar minder loonsverhoging kunnen krijgen.
D
de vakbonden dit jaar meer loonsverhoging zullen vragen.
Slide 6 - Quizvraag
Loonkosten = +2% Arbeidsproductiviteit = +5%
Bereken de loonkosten per product
A
gedaald met 2,86%.
B
gedaald met 0,4%.
C
gestegen met 7,1%.
D
gestegen met 2,50%
Slide 7 - Quizvraag
Stelling: Als de lonen meer stijgen dan de arbeidsproductiviteit, dan spreken we van een reële loonstijging.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Als de totale productie stijgt met 12% en de arbeidsproductiviteit stijgt met 5%, dan ...
A
stijgt de werkgelegenheid met 7,0%.
B
stijgt de werkgelegenheid met 6,67%.
C
daalt de werkgelegenheid met 7,0%.
D
daalt de werkgelegenheid met 6,25%
Slide 9 - Quizvraag
Stelling: Als de werkgelegenheid in een bepaalde sector daalt met 5%, dan neemt de werkloosheid automatisch toe met 5%.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Als werkgevers een opleiding betalen voor hun werknemers, dan ontstaat er een berovingsprobleem. Dit betekent dat
A
de werknemers het geld voor de opleiding in eigen zak kunnen stoppen.
B
de werknemers een hoger loon kunnen eisen, omdat de werkgever anders verzonken kosten maakt.
C
de werknemers niet hun best doen op de opleiding omdat ze er toch niet voor hoeven te betalen.
D
de werkgevers kunnen dreigen met minder loon als de werknemer de opleiding niet afrondt
Slide 11 - Quizvraag
In de cao voor het onderwijs staat ‘De loonstijging volgend jaar hangt af van de inflatie. Als de inflatie 3,2% is, krijgen alle werknemers 3,2% erbij.’
Dit noemen we ...
Slide 12 - Open vraag
De p/a-ratio stijgt van 1,2 naar 1,4. Dit kan zijn veroorzaakt doordat ...
A
Minder mensen parttime zijn gaan werken en/of minder uren zijn gaan werken.
B
Minder mensen parttime zijn gaan werken en/of meer uren zijn gaan werken.
C
Meer mensen parttime zijn gaan werken en/of meer uren zijn gaan werken.
D
Meer mensen parttime zijn gaan werken en/of minder uren zijn gaan werken.