VWO 5: Lesbrief Arbeid

VWO 5: ARBEID
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

VWO 5: ARBEID

Slide 1 - Tekstslide

HOOFDSTUK 1

Slide 2 - Tekstslide

Tot het aanbod van arbeid behoren:
A
Werknemers, Zelfstandigen en Vacatures
B
Werknemers en Zelfstandigen
C
Werknemers, Zelfstandigen en Werklozen
D
Werknemers en Werklozen

Slide 3 - Quizvraag

Twee situaties:
1) Ik ga worstenbroodjes kopen bij de bakker
2) Ik ga aandelen kopen
Van wat soort markt is er sprake?
A
Zowel 1) als 2) is een concrete markt
B
Zowel 1) als 2) is een abstracte markt
C
1) is een abstracte markt 2) is een concrete markt
D
1) is een concrete markt 2) is een abstracte markt

Slide 4 - Quizvraag

Twee beweringen:
I) Iemand die ontslagen is en daarom een WW-uitkering ontvangt, blijft vrager op de arbeidsmarkt
II) Personen die een bijstandsuitkering ontvangen, kunnen niet tot de beroepsbevolking behoren
A
I) en II) zijn beide juist
B
I) en II) zijn beide onjuist
C
I) is juist, II) is onjuist
D
I) is onjuist, II) is juist

Slide 5 - Quizvraag

In welk van de volgende gevallen verkrapt de arbeidsmarkt?
A
De totale beroepsbevolking stijgt harder dan de werkzame beroepsbevolking
B
De werkzame beroepsbevolking stijgt harder dan de totale beroepsbevolking
C
Het arbeidsaanbod groeit harder dan de arbeidsvraag

Slide 6 - Quizvraag

HOOFDSTUK 2

Slide 7 - Tekstslide

In Lazyland is er crisis. Freek besluit daardoor verder te studeren en nog een opleiding te doen. Dit is een voorbeeld van het
A
Aanzuigeffect
B
Ontmoedigingseffect
C
Watching-Eye effect

Slide 8 - Quizvraag

Op een school werken 400 personen. De totale werkgelegenheid is 280 arbeidsjaren. De p/a-ratio =
A
400/280 = 1,43
B
280/400 = 0.7
C
400*280 = 112.000

Slide 9 - Quizvraag

De Bruto-participatiegraad stijgt als:
A
Fulltimers in deeltijd gaan werken
B
de productie stijgt
C
de groep 50-plussers afneemt
D
de regelingen voor vervroegd pensioen worden afgeschaft

Slide 10 - Quizvraag

Twee stellingen:
I) De i/a-ratio is een indicator voor de betaalbaarheid van de sociale zekerheid
II) De bruto participatiegraad is nooit lager dan de netto participatiegraad
A
I) en II) zijn beide juist
B
I) en II) zijn beide onjuist
C
I) is juist, II) is onjuist
D
I) is onjuist, II) is juist

Slide 11 - Quizvraag

HOOFDSTUK 3

Slide 12 - Tekstslide

Hoe hoger de arbeidsproductiviteit van een werknemer des te ...(1)... de loonkosten per product worden en daardoor ...(2)... de concurrentiepositie van een bedrijf
A
1 = hoger 2 = verslechtert
B
1 = hoger 2 = verbetert
C
1 = lager 2 = verslechtert
D
1 = lager 2 = verbetert

Slide 13 - Quizvraag

De arbeidsproductiviteit stijgt als met
A
minder mensen evenveel wordt geproduceerd
B
meer mensen evenveel wordt geproduceerd
C
meer mensen minder wordt geproduceerd
D
evenveel mensen minder wordt geproduceerd

Slide 14 - Quizvraag

Welke uitspraak over een breedte-investering is altijd onjuist?
A
Door een breedte-investering stijgt de werkgelegenheid
B
Door een breedte-investering stijgt de arbeidsproductiviteit
C
Door een breedte-investering stijgt de productiecapaciteit
D
Door een breedte-investering stijgt de kapitaalgoederenvoorraad

Slide 15 - Quizvraag

Welke uitspraak over een diepte-investering is altijd juist?
A
Door een diepte-investering stijgt de werkgelegenheid
B
Door een diepte-investering stijgt de arbeidsproductiviteit
C
Door een diepte-investering stijgt de productiecapaciteit
D
Door een diepte-investering stijgt de kapitaalgoederenvoorraad

Slide 16 - Quizvraag

HOOFDSTUK 4

Slide 17 - Tekstslide

Twee stellingen:
I) Meeliftersgedrag zorgt voor een hogere organisatiegraad bij een vakbond
II) Een CAO zorgt voor minder transactiekosten dan een individuele arbeidsovereenkomst
A
I) en II) zijn juist
B
I) en II) zijn onjuist
C
I) is juist, II) is onjuist
D
I) is onjuist, II) is juist

Slide 18 - Quizvraag

We hebben gezien dat er 4 productiefactoren zijn. Twee daarvan zijn kapitaal en arbeid. Wat zijn de beloningen van deze twee productiefactoren?
A
Kapitaal: Huur Arbeid: Loon & Rente
B
Kapitaal: Rente Arbeid: Loon & Huur
C
Kapitaal: Huur & Rente Arbeid: Loon

Slide 19 - Quizvraag

Een loonstijging die niet voor iedere werknemer geldt, maar per individu geldt noemen we een:
A
Prijscompensatie
B
Incidentele loonstijging
C
Initiële loonstijging

Slide 20 - Quizvraag

Een bakker verkoopt 100.000 broden voor €2,30 per stuk
De inkoopwaarde van de grondstoffen bedraagt €100.000
Hoeveel bedraagt de toegevoegde waarde?
A
€100.000
B
€130.000
C
€230.000
D
€330.000

Slide 21 - Quizvraag