Grammatica 5.7 les 1 en 2

Welkom!
1
WELKOM!
2
Werkboek op bladzijde 150
Leg op tafel:
Aantekeningen schrift
Laptop
Login
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
1
WELKOM!
2
Werkboek op bladzijde 150
Leg op tafel:
Aantekeningen schrift
Laptop
Login

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spoorboekje

  • Doel van de les
  • Even herhalen van hoofdstuk 4 grammatica
  • Uitleg en aantekeningen maken
  • Samen oefenen en vragen stellen!
  • Zelfstandig aan de slag met de opdrachten 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les
Deze les behandelen we grammatica 5.7 

  • Je kent het verschil tussen het woordsoort 
persoonlijk voornaamwoord
en het bezittelijk voornaamwoord.

  • Je kunt beide woordsoorten correct gebruiken

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eerst even herhalen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

welke woordsoorten
ken je nog?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord:
  • zegt iets over een zelfstandig nw
  • het geeft extra info over het zn
  • het kan ervoor maar ook erachter staan
  • krijgt soms een -e (rode, mooie)
Een slimme meisje- Het meisje is slim
de rode auto- de auto is rood

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorzetsel
  • Staat nooit alleen, hoort bij andere woord(en)
  • Een voorzetsel kun je altijd voor deze woorden zetten
  • ......de kast (op de kast)
  • ......het schoolfeest (tijdens het schoolfeest)    

Soms heb je niet te maken met een voorzetsel maar met een 
scheidbaar werkwoord. Dan bestaat het werkwoord uit twee delen:
Opbellen: Ik bel op.   OP = GEEN VZ!
         

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is 'op' een vz?
A
Ik eet mijn broodje op in de zon.
B
Ik eet mijn broodje op een muurtje in de zon.

Slide 9 - Quizvraag

in is in beide zinnen ook een vz

bij a komt op van het ww opeten
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De brand is tijdens Oud en Nieuw ontstaan.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Instructiefilmpje
We kijken eerst het instructiefilmpje uit de methode over het persoonlijk voornaamwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekeningen persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (psv) 
  • verwijst naar iemand in het enkelvoud of meervoud:
Bijvoorbeeld: Ik houd van chocola. Houden jullie ook van chocola?
Mijn vader kookt graag. In het weekend staat hij uren in de keuken. Wij helpen hem daar vaak bij.

Een persoonlijk voornaamwoord 
  • verwijst naar iets in het enkelvoud of meervoud:
Heb je de nieuwe sneakers van Fenna gezien? Ik vind ze supermooi!
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekeningen
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen wel onderwerp zijn: Ik heb zin in het weekend. 

Als een persoonlijk voornaamwoord geen onderwerp is, heeft het meestal een andere vorm:
Sarah gaat naar een andere school. We zullen haar missen.

psv onderwerp                                                                                   psv geen onderwerp
ik                                                                                                                mij, me
jij, je / u                                                                                                    jou, je / u
hij / zij, ze / het                                                                                     hem / haar / het
wij, we                                                                                                      ons
jullie / u                                                                                                    jullie / u














Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten 5.7
  • We maken samen opdracht 1
  • Jullie maken zelfstandig opdrachten 3 t/m 8
  • Dit is ook je huiswerk voor morgen 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
1
WELKOM!
2
Boek B
Leg op tafel:
Log in: 
Aantekeningen schrift
Laptop

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spoorboekje

  • Doel van de les
  • Nakijken huiswerk
  • Uitleg en aantekeningen maken
  • Samen oefenen en vragen stellen!
  • Zelfstandig aan de slag met de opdrachten 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les
Deze les behandelen we grammatica 5.7 

  • Je kent het verschil tussen het woordsoort 
persoonlijk voornaamwoord
en het bezittelijk voornaamwoord.

  • Je kunt beide woordsoorten correct gebruiken

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Een bezittelijk voornaamwoord (bzv) staat voor het zelfstandig naamwoord:

Onze schoenen hebben we vast uitgedaan.

Mijn zusje fietst met haar klasgenoot naar onze school.

Mijn aardige moeder heeft jouw vervelende broertje aangekleed voor zijn eerste echte feestje.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

me/mijn      u/uw      jou/jouw
Sommige voornaamwoorden lijken op elkaar
me: Ik heb die rare broer van me bezocht. (PSV)
mijn: Ik heb mijn broer bezocht. (BZV)
u: Ik zag u door rood rijden. (PSV)
uw: Ik zag uw broer door rood rijden. (BZV)

pers.vnw: Ik heb hun dat uitgelegd.
bezit.vnw: Zij hebben hun huis verkocht
Let op: Zij hebben en niet hun hebben

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Die pen is van hem.

'hem' is in deze zin een...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

hierbij kun je je eigen naam invullen
Mag ik ...... boek lenen
A
jou
B
jouw

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is je vader al aan het koken?

'je' is in deze zin een...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maakt haar verhaal jou ook zo vrolijk?
werkwoord
bezittelijk voornaamwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
Maakt
haar
verhaal
jou

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wil je ..... even antwoord geven?
A
mij
B
mijn

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijke naamwoorden:

Dat arme meisje heeft een gebroken hart

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat ga ik meteen voor ….. doen!
A
jou
B
jouw

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat psv en bzv zijn en ik kan ze gebruiken.
Helemaal mee eens
Mee eens
Een beetje
Mee oneens
Helemaal mee oneens

Slide 34 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag les 2 & 3
We maken vandaag en morgen de volgende opdrachten:
9-10-11-12-15-18

Ben je klaar......
  • test jezelf van hoofdstuk 5.7
  • versterk jezelf over voornaamwoorden

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies