2TH+2HV (MV)

2TH + 2HV
Meewerkend voorwerp (MV)
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2TH + 2HV
Meewerkend voorwerp (MV)

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Kim leent haar zus nooit iets.
A
Kim
B
leent
C
haar zus
D
iets

Slide 2 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
- Hoeft niet in de zin te staan;
- Aan/voor wie + gezegde + OW + LV? Antwoord = MV;
- Controleer of je aan/voor kunt weglaten of kunt toevoegen.

Ineke heeft het antwoord aan mij gevraagd.
Vraag = Aan/voor wie heeft Ineke het antwoord gevraagd? Antwoord = 'aan mij'. 'Aan' kun je, door te schuiven, weglaten.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die overtreding kostte hem de gele kaart. 
A
Die overtreding
B
kostte
C
hem
D
de gele kaart

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Wendy heeft hem een mooi cadeau gegeven.
A
heeft gegeven
B
Wendy
C
een mooi cadeau
D
hem

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
A
voor mij
B
je
C
een blikje
D
ook

Slide 6 - Quizvraag

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 7 - Sleepvraag

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 8 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling
- Het 'prullenbakzinsdeel';
- Kunnen er meer van in een zin staan;
- Kunnen antwoord geven op 'waar?', 'wanneer?', 'waarvandaan?', 'waarheen?', 'waarom?', 'waardoor?', 'hoe?', enz. 
- Ook de bovengenoemde woorden zijn BWB's. 
- Sommige BWB's geven geen antwoord op vragen, maar blijven over in de zin. 

Slide 9 - Tekstslide

En nu werken jullie!

Slide 10 - Tekstslide