Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weet je nog wat bezittelijke voornaamwoorden zijn? Zoek het bezittelijk voornaamwoord.
A
hem
B
ik
C
wij
D
mijn

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb ze van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep alleen de persoonlijke voornaamwoorden naar het sleepdoel.
persoonlijke voornaamwoorden
ik
voor
ook
hem
wij
mama
eten
jullie

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de persoonlijke voornaamwoorden uit de zin.
Persoonlijk voornaamwoord
Ze
zijn
door
hem
geschreven

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik
mij
jouw
jou
hij
hem
haar
haar
wij
ons
jullie
jullie
zij
hun
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
mijn
zijn
ons/onze
hun
jij
zij
jullie

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
het
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
me
hem

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Hij 
heeft 
jouw
telefoon
niet gepakt.
Zij
geeft
zijn
rugtas
aan
ons.
Heb
jij
hem
gezien
op
ons
schoolfeest.

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is. Welke van deze woorden is een bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
mijn

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik
mij
jouw
jou
hij
hem
haar
haar
wij
ons
jullie
jullie
zij
hun
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
mijn
zijn
ons/onze
hun
jij
zij
jullie

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een verwijswoord?
A
Een woord dat verwijst naar een zelfstandig naamwoord.
B
Een woord dat verwijst naar een ander woord.
C
Een woord dat verwijst naar een werkwoord.
D
Een woord dat verwijst naar zichzelf.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Signaalwoord
Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de persoonlijke voornaamwoorden uit de zin.
Persoonlijk voornaamwoord
Hij
leest
ons
een
paar
gedichten
voor.

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
ik
mijn
hij
haar
jouw
jou
zij
mij

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Geen verwijswoorden
ze
kijkt
rond
hij 
mompelt
kleur

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
het
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
me
hem

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vorige maand bezocht mijn familie uit Australië ons en
 ...            was echt een verassing.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 29 - Sleepvraag

Herhaling paragraaf 3.