Zijn de volgende doelen behaald aan het einde van de les?
Ik kan de verschillende organisatieniveaus benoemen
Ik kan de eerste 5 organisatieniveaus uitleggen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema 2 les 2
- Herhaling van de vorige les
- Wat hebben jullie geleerd?
Zijn de volgende doelen behaald aan het einde van de les?
Ik kan de verschillende organisatieniveaus benoemen
Ik kan de eerste 5 organisatieniveaus uitleggen
Slide 1 - Tekstslide
Organisatieniveaus
Slide 2 - Woordweb
Het leven bestuderen
Organisatieniveaus van groot naar klein:
1. biosfeer 7. orgaan
2. ecosysteem 8. weefsel
3. soort 9. cel
4. populatie 10. organel
5. organisme 11. molecuul
6. organenstelsel
Slide 3 - Tekstslide
Sleep de organisatieniveaus van groot naar klein
1
2
3
4
5
biosfeer
ecosysteem
soort
populatie
organisme
Slide 4 - Sleepvraag
Biosfeer
Het deel van de aarde dat bewoond wordt door organismen. In de biosfeer komen verschillende ecosystemen voor, zoals het regenwoud, het moeras, de woestijn, savanne, toendra en niet te vergeten de oceaan.
Slide 5 - Tekstslide
Hoe noem je alle ecosystemen samen?
A
Ecosystemen
B
De dampkring
C
Populatie
D
Biosfeer
Slide 6 - Quizvraag
Het opwarmen van de aarde. Op welk niveau heeft dit invloed?
A
Biosfeer
B
Ecosysteem
C
Populatie
D
Organisme
Slide 7 - Quizvraag
Ecosysteem
Een afgegrensd gebied met eigen abiotische (niet-levend) en biotische (levend) factoren. Een ecosysteem is dus een groep populaties van verschillende diersoorten in hetzelfde gebied. Maar bij een ecosysteem horen ook nog verschillende niet-levende dingen waar de organismen gebruik van maken, zoals de grond, water, licht en CO2.
Slide 8 - Tekstslide
Ecosysteem
De grootte van een ecosysteem kan zeer verschillend zijn. Van een woestijn in Afrika tot een boerenslootje bij jou achter je huis. Wanneer je een stoeptegel optilt, zie je ook een heel ecosysteem.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is een ecosysteem?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
A en B
D
Een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen
Slide 10 - Quizvraag
Een bepaald gebied, waarbinnen de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem
Slide 11 - Quizvraag
Wat zijn abiotische factoren?
A
De invloeden afkomstig van de levende natuur
B
De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
C
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
D
A en B
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn biotische factoren?
A
De invloeden afkomstig van de levende natuur
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
D
A en B
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een abiotische factor?
A
Lucht
B
Bomen
C
Roofdieren
D
Soortgenoten
Slide 14 - Quizvraag
Wat is geen biotische factor
A
aantal rijpe bananen in het woud
B
aantal gorilla's in het woud
C
aantal chimpansees in het woud
D
de hoeveelheid regen in het woud.
Slide 15 - Quizvraag
In de zomer was het erg droog een flink aantal jonge bomen gingen dood. Is de droogte een biotische of een abiotische factor?
A
biotisch
B
abiotisch
Slide 16 - Quizvraag
Groep organismen met min of meer gelijk uiterlijk die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.
Soort
Slide 17 - Tekstslide
populatie
Groepen organismen die bij dezelfde soort horen en in hetzelfde gebied leven en samen kunnen voortplanten, noemen we een populatie
Slide 18 - Tekstslide
Wat is een POPULATIE
A
Een groep planten of dieren van dezelfde soort die in hetzelfde gebied leven
B
Een groep dieren die in hetzelfde gebied leven
C
Verschillende planten en dieren die in hetzelfde gebied leven
D
Een groep dieren die voedsel voor elkaar zijn
Slide 19 - Quizvraag
Alle madeliefjes in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem
Slide 20 - Quizvraag
Organisme
Organisme is een levend wezen, mensen, dieren en planten. Ook bacteriën en schimmels zijn organismen. Het zijn individuele levende wezens die op zichzelf kunnen leven. Eencelligen kunnen hier dus ook onder vallen.
Slide 21 - Tekstslide
Levenskenmerken
1. Ademhalen
2. Voeden
3. Uitscheiden
4. Waarnemen
5. Bewegen
6. Voortplanten
7. Groeien
Slide 22 - Tekstslide
Noem de zeven levenskenmerken
Slide 23 - Open vraag
Levend
Alle levende wezens organismen vertonen levensverschijnselen. Zo halen bijvoorbeeld alle levende wezens adem. Ze voeden zich en planten zich voort. Aan deze verschijnselen kun je zien dat iets leeft.
Slide 24 - Tekstslide
Dood
Alle levende wezens gaan ooit dood. Ze vertonen dan geen levensverschijnselen meer.
Slide 25 - Tekstslide
Levenloos
Sommige dingen hebben nooit geleefd. Deze zijn levenloos. Veel levenloze voorwerpen spelen een belangrijke rol In de natuur, zoals zonlicht, water en aarde. De levende natuur kan bestaan dankzij de levenloze onderdelen.
Slide 26 - Tekstslide
Huiswerk voor de volgende les
leren de eerste 5 organisatieniveaus
lezen document compleet thema 2 in teams
nadenken over de vormgeving van je poster over de organisatieniveaus
meenemen: kleurpotloden, stiften, lijm, afbeeldingen, enz wat jij wilt gebruiken voor jouw poster