3/10 (argument), tegenargument en weerlegging

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz + in stilte werken
  • Verlengde instructie/quiz + iedereen werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 18 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz + in stilte werken
  • Verlengde instructie/quiz + iedereen werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kan je (weer) benoemen wat een argument, tegenargument en weerlegging zijn is en kan je deze herkennen en benoemen in een tekst;
  • heb je geoefend met argument, tegenargument en weerlegging.
Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Startvraag: wat is de goede volgorde
/vaste opbouw van een betoog?
1
2
3
4
5
6
Standpunt
Conclusie
Weerlegging
Tegenargumenten
Argument
Uitleg
Uitleg
Standpunt
Uitsmijter
Argument
Nieuwsgierig maken
Onderwerp introduceren
Uitleg

Slide 5 - Sleepvraag

Opbouw betoog
Inleiding 
Aandacht trekken
1 Stelling (standpunt) introduceren 

Middenstuk
2 Drie argumenten  met uitleg 
3 Tegenargument mét  weerlegging met uitleg bij de weerlegging

Slot
4 Aansluiting met inleiding 
Conclusie + sterkste argumenten herhalen
Herhaling van standpunt (stelling) 
Uitsmijter

Slide 6 - Tekstslide

Aandachtspunten
- Spelling en formuleren
- Alineaindeling
- Signaalwoorden
- Geen tussenkopjes!

- Herschrijf de argumenten en informatie uit de artikelen in het eigen woorden, dus niet zo overschrijven!!! (parafraseren)

Slide 7 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een feit?
Wat zijn de kenmerken van een feit?

Slide 9 - Open vraag

Wat is een mening?
Wat zijn de kenmerken van een mening?

Slide 10 - Open vraag

Wat is een argument?
Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 11 - Open vraag

Wat is een tegenargument?
Aan welke signaalwoorden heken je een tegenargument?

Slide 12 - Open vraag

Wat is een weerlegging?
Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 13 - Open vraag

Begrippen
- Feit; controleerbaar, waar of onwaar
- Mening: standpunt of opvatting -->  niet controleerbaar kun je het mee eens zijn of niet. --> ik ben van mening, ik vind, volgens mij/ons....
- Argument: redenen waarom je iets vindt (gebaseerd op feiten uit artikelen) - ondersteunen het standpunt --> om te beginnen, daarnaast, verder, tbovendien
- Tegenargument: argument tegen het standpunt (gebaseerd op feiten uit artikelen)  --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
- Weerlegging: argument weerlegt het tegenargument (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
-Signaalwoorden: woorden die een teken afgeven dat er iets gaat gebeuren.
-Tekstverbanden: door gebruik van signaalwoorden wordt er een verbinding aangegeven tussen alinea's, zinnen en woorden.
-conclusie: een besluit gebaseerd op de informatie uit het middenstuk --> kortom, dus, al met al, dat betekent...
- parafraseren: in je eigen woorden herschrijven (opnieuw schrijven)

Slide 14 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het blauwe theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen
Pak je VIP en noteer:
Maken: blz. 72, lezen 3 feit, mening, argumenten, opdracht 1 en 3 + blz. 80, schrijven 3 betoog, opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 15 - Tekstslide

Standpunt
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij/ons, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens

Voorbeeld:

Handbal is een vermoeiende sport.
  • Je kan het er mee een of oneens zijn
  • Je kan het NIET controleren
  • Het moet onderbouwd worden met meer argumenten!

Slide 16 - Tekstslide

Argument (reden waarom)
Ondersteunen  het standpunt.

In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. --> Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. 

Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

Slide 17 - Tekstslide

Tegenargument
- Tegenargument ontkracht standpunt.
-  Laat zien dat stelling onjuist is.




Slide 18 - Tekstslide

Weerlegging 
- Weerlegging ontkracht tegenargument.
Weerlegging 
Laat zien dat argument onjuist is.

Doel = krachtiger maken van jouw betoog om anderen te overtuigen.

Slide 19 - Tekstslide

Doel
Krachtiger maken van jouw betoog om anderen te overtuigen.

Slide 20 - Tekstslide

Tegenargument eeen weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Mini voorbeeld:

Stelling: De opwarming van de aarde is een positieve ontwikkeling                                                                     


Om te beginnen  is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Dat is dan meteen weer goed voor het milieu, omdat mensen in de vakantie in eigenland kunnen blijven. Daardoor wordt er dan minder gevlogen en dat scheelt dus de uitstoot van stikstof.


Daar staat tegenover dat de kans dat je huidkanker krijgt, daardoor wel een stuk groter wordt (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging). Er wordt steeds betere en goedkopere zonnebrand geproduceerd en het wordt tegenwoordig zelfs in crèmes verwerkt, zodat je het niet apart hoeft te smeren.


--> je schrijft de uit jouw artikelen geselecteerde tegenargument en weerlegging uit jouw artikelen in je eigen woorden op, dus je mag het niet overschrijven zoals het in het artikel staat!

Slide 21 - Tekstslide

Opbouw betoog
Inleiding 
Aandacht trekken - kort grappig verhaaltje, iets uit het nieuws of eigen ervaring.
Stelling (mening/standpunt) introduceren  --> het is..../ *iets* moet....
Middenstuk
Argumenten  met uitleg  --> Om te beginnen, daarnaast, bovendien, een ander...
Tegenargument mét  weerlegging met uitleg bij de weerlegging  --> daar staat tegenover, daarentegen, aan de ene kant... aan de andere kant, echter
Slot
Aansluiting met inleiding met een conclusie met herhaling sterkste argumenten + herhaling van (standpunt) stelling)   --> dus, kortom + uitsmijter

Slide 22 - Tekstslide

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quizvraag

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 24 - Quizvraag

Staat hier een feit, of mening?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening

Slide 25 - Quizvraag

Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.

a: feit b: mening c: argument d: conclusie
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 26 - Quizvraag

"levensgevaarlijk dus!"
Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 27 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 28 - Quizvraag


Feit of mening?
De Martinitoren is een mooie, grote toren.
A
feit
B
mening

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
(A)Ik ga liever naar de bioscoop in de stad, (B) want de stoelen zijn daar fijner.
A
A = standpunt
B
B = standpunt

Slide 30 - Quizvraag

(A)Er kan nog een trein aan komen, (B) dus je moet altijd wachten tot de bomen omhoog gaan.
A
A = standpunt
B
B = standpunt

Slide 31 - Quizvraag

(A)Het boek is zo spannend, (B) dat ik het bijna weg wil leggen.
A
A =argument
B
B = argument

Slide 32 - Quizvraag

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Maken: Meer dan lezen paragraaf 4, opdracht 
    + nakijken en verbeteren met een andere kleur!
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 33 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kan je (weer) benoemen wat een argument, tegenargument en weerlegging zijn is en kan je deze herkennen en benoemen in een tekst;
    • heb je geoefend met argument, tegenargument en weerlegging.
    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 34 - Tekstslide

    (A) Het is goed om schooluniformen in te voeren, (B) want dan ziet iedereen er gelijk uit.
    A
    A = argument
    B
    B = argument

    Slide 35 - Quizvraag

    (A) Zij heeft veel volgers op YouTube, (B) dus zij is heel populair.
    A
    A = standpunt
    B
    B = standpunt

    Slide 36 - Quizvraag

    Willem-Alexander is de koning van Nederland.

    a: feit b: mening c: argument d: conclusie
    A
    Feit
    B
    Mening
    C
    Argument

    Slide 37 - Quizvraag



    Feit of mening?

    A
    mening
    B
    feit

    Slide 38 - Quizvraag

    Ik kan benoemen wat argument, tegenargument en weerlegging zijn.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 39 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 40 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 41 - Open vraag