§1.3 De kledingboetiek 2

H1.3 de kledingboetiek

§3 De kledingboetiek

1 / 26

Slide 1: Tekstslide

EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Lesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.3 de kledingboetiek

§3 De kledingboetiek

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen

- Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen.

- Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste kosten zijn:

Kosten die afhangen van de omvang van de productie of de afzet.

Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of de afzet.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijvingskosten:
Zijn afschrijvingskosten KOSTEN?

nee

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerk van variabele kosten is wanneer er geen gasten zijn dan ook geen variabele kosten

Goed

Fout

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?

het elektriciteitsverbruik van een automaat

de huur van het pand

inkoop van hamburgers

salaris van de werknemers

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen

Bedrijfskosten
Variabel/ vast
Afschrijvingskosten
Nettowinst
Kostprijs

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskosten

Huisvesting
Loonkosten
Inkoop kosten (niet wat je weer verkoopt)
Verkoopkosten

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste kosten

Zijn constant gelijk

Voorbeelden:

Huurkosten

Afschrijvingskosten

Loonkosten vast personeel

Variabele kosten

Hangt samen met de drukte in het bedrijf

Voorbeelden:

Loonkosten voor extra personeel

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijvingskosten

Waardevermindering van auto's, inventaris en machines

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijvingskosten per maand

(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in maanden

kan natuurlijk ook per jaar dan...

(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in jaren

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wil je later kopen?

Hoe schrijf je af?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld Afschrijving

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

NETTOWINST = NETTO RESULTAAT

Van de brutowinst moeten nog andere kosten worden afgetrokken om uiteindelijk de winst te bepalen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Netto winst berekening:

Verkoop (omzet)

Inkoopwaarde -

Brutowinst

Bedrijskosten -

Netto winst of Netto verlies

verkoop- inkoop = bruto winst - kosten = netto winst

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak op dracht 25

timer

3:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht §3 op

bladzijde 36

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig aan het werk

timer

15:00

Opdracht:

Maak nu zelfstandig opgave.. t/m .. op blz .. t/m ... Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!

Hulp nodig? In deze volgorde:

1. Boek

2. Klasgenoot

3. Docent

Je krijgt 15 minuten de tijd

Klaar?

Lees de blauwe stukjes nog eens door.

Daarna help je een klasgenoot.

Slide 18 - Tekstslide

Sponsopdracht: 1b en c

De nettowinst is de...

afzet x verkoopprijs

Verkoopwaarde - inkoopwaarde

Totale omzet - inkoopwaarde

Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld

Onze omzet appelgebakjes was € 400,-.

De inkoopwaarde was € 200,- -

Brutowinst. € 200.

Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-

Totale bedrijfskosten zijn dan € 50,-

Nettowinst € 150,-

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kostprijs

- De kosten die worden gemaakt voor een product.

- De kostprijs heb je nodig om uiteindelijk de verkoopprijs te bepalen.

- Wanneer je de kostprijs en de verkoopprijs weet, kan je ook de winst per product uitrekenen.

- Kostprijs = inkoopprijs + bedrijfskosten per product

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld

Een spijkerbroek kost voor de inkoop € 17,50. De totale bedrijfskosten zijn € 7000 per maand. De afzet is 800 spijkerbroeken per maand

Bereken eerst de bedrijfskosten per product per maand

€ 7.000 / 800 spijkerbroeken = € 8,75

Hoeveel bedraagt de kostprijs van 1 spijkerbroek?

€ 8,75 + 17,50 = € 26,25

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen

- Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen.

- Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht

Invullen eigen bedrijf gegevens.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De nettowinst is de...

afzet x verkoopprijs

Verkoopwaarde - inkoopwaarde

Totale omzet - inkoopwaarde

Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§1.3 De kledingboetiek 2

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Meer lessen zoals deze

§1.3 De kledingboetiek

§1.3 De kledingboetiek

1.3 De kledingboetiek

paragraaf 3 De Kledingboetiek

Paragraaf 3 De kledingboetiek

1.3 De kledingboetiek

Paragraaf 3 De kledingboetiek

Commercieel H4 | Hoe bepaal je de prijs van artikelen? deel 1