§1.3 De kledingboetiek

H1.3 de kledingboetiek
§3 De kledingboetiek


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.3 de kledingboetiek
§3 De kledingboetiek


Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Ik kan verschillende bedrijfskosten noemen en onderverdelen. 
- Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen. 
- Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen. 
- Ik kan de afschrijvingskosten berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen
  • Bedrijfskosten
  • Variabel/ vast
  • Afschrijvingskosten
  • Nettowinst
  • Kostprijs

Slide 3 - Tekstslide

Bedrijfskosten
  • Huisvesting
  • Loonkosten
  • Inkoop kosten (niet wat je weer verkoopt)
  • Verkoopkosten

Slide 4 - Tekstslide

Vaste kosten

Zijn constant gelijk

Voorbeelden:
Huurkosten
Afschrijvingskosten
Loonkosten vast personeel
Variabele kosten

Hangt samen met de drukte in het bedrijf

Voorbeelden:
Loonkosten voor extra personeel

Slide 5 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Waardevermindering van auto's, inventaris en machines

Slide 6 - Tekstslide

Afschrijvingskosten per maand
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in maanden

kan natuurlijk ook per jaar dan...
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in jaren

Slide 7 - Tekstslide

Wat wil je later kopen?
Hoe schrijf je af?

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld Afschrijving

Slide 9 - Tekstslide

NETTOWINST = NETTO RESULTAAT  
Van de brutowinst moeten nog andere kosten worden afgetrokken om uiteindelijk de winst te bepalen.

Slide 10 - Tekstslide

Netto winst berekening:
Verkoop (omzet)  
Inkoopwaarde -
Brutowinst          
Bedrijskosten -
Netto winst  of   Netto verlies

verkoop- inkoop = bruto winst - kosten = netto winst

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Onze omzet appelgebakjes was    € 400,-. 
De inkoopwaarde was                        € 200,-  -
Brutowinst.                                              € 200.     

Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-

Totale bedrijfskosten zijn dan          € 50,-

Nettowinst                                                € 150,-

Slide 12 - Tekstslide

Kostprijs
- De kosten die worden gemaakt voor een product. 
- De kostprijs heb je nodig om uiteindelijk de verkoopprijs te bepalen. 
- Wanneer je de kostprijs en de verkoopprijs weet, kan je ook de winst per product uitrekenen. 
- Kostprijs = inkoopprijs + bedrijfskosten per product



Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Een spijkerbroek kost voor de inkoop € 17,50. De totale bedrijfskosten zijn € 7000 per maand. De afzet is 800 spijkerbroeken per maand
Bereken eerst de bedrijfskosten per product per maand
€ 7.000 / 800 spijkerbroeken = € 8,75
Hoeveel bedraagt de kostprijs van 1 spijkerbroek?
€ 8,75 + 17,50 = € 26,25

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen
- Ik kan verschillende bedrijfskosten noemen en onderverdelen. 
- Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen. 
- Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen. 
- Ik kan de afschrijvingskosten berekenen

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Invullen eigen bedrijf gegevens. 

Slide 16 - Tekstslide

De nettowinst is de...
A
afzet x verkoopprijs
B
Verkoopwaarde - inkoopwaarde
C
Totale omzet - inkoopwaarde
D
Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 17 - Quizvraag

Vaste kosten zijn:
A
Kosten die afhangen van de omvang van de productie of de afzet.
B
Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of de afzet.

Slide 18 - Quizvraag

Afschrijvingskosten:
Zijn afschrijvingskosten KOSTEN?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Kenmerk van variabele kosten is wanneer er geen gasten zijn dan ook geen variabele kosten
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
het elektriciteitsverbruik van een automaat
B
de huur van het pand
C
inkoop van hamburgers
D
salaris van de werknemers

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide