4.5 Rijm

Lesplanning

* herhaling vergelijkingen
* theorie §5 Rijm
* oefeningen met rijm
* theorie §6 Vergelijking

Lesdoel

Aan het einde
van de les:
- weet je wat rijm is en waarom het gebruikt wordt.


1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* herhaling vergelijkingen
* theorie §5 Rijm
* oefeningen met rijm
* theorie §6 Vergelijking

Lesdoel

Aan het einde
van de les:
- weet je wat rijm is en waarom het gebruikt wordt.


Slide 1 - Tekstslide

 Vergelijkingen
wat waren dat ook alweer? 

Slide 2 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk?
Zij sprong een gat in de lucht.

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak: Iets wordt vergeleken of vervangen door iets anders, een beeld.

Dat meisje
is zo onschuldig als een lammetje

 
= werkelijkheid                                   = beeld

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Vul bij a tot en met f het woord in waaraan je het eerst denkt. 
Zoek eventueel op hoe de uitdrukking verdergaat.
a aju.....................
b 1 april, kikker in je'...................
c boontje komt om zijn.............................
d eigen schuld, dikke.................................
e jammer de...............................
f opgestaan, plaats......................................






Slide 6 - Tekstslide

wat viel je op bij de vorige slide? 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

wie kent er een kinderliedje?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 3
Je maakt opdracht 3. 
Je mag zachtjes overleggen met een klasgenoot.
Na 10 minuten bespreken we jullie antwoorden.

Als je klaar bent, mag je samen met je buurvrouw of -man alvast beginnen aan opdracht 5.2. (opdracht 5.1 hoef je dus niet te doen)
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 5.2
Je maakt opdracht 5.2. samen met je buurvrouw of -man. 

timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Vergelijking
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar 
die op elkaar lijken:
De werkelijkheid, het object/ persoon én het beeld.

Joris en Erik lijken als twee druppels water op elkaar. 

Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld:  
als,  zo … als, lijkt wel


Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden van vergelijkingen   
Hij ging er als een haas vandoor.

Hij lacht als een boer met kiespijn.

Slide 13 - Tekstslide