-Je kunt berekenen wat in verhouding het goedkoopst is.
Slide 3 - Tekstslide
Rekenen met geld. Afspraken:
Slide 4 - Tekstslide
Rekenen met geld. Afspraken:
1. Geldbedragen rond je af op twee decimalen.
Slide 5 - Tekstslide
Rekenen met geld. Afspraken:
1. Geldbedragen rond je af op twee decimalen.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. hoeveel moet Aniek betalen?
Slide 6 - Tekstslide
Rekenen met geld. Afspraken:
1. Geldbedragen rond je af op twee decimalen.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. Hoeveel moet Aniek betalen?
31,47 x 1,989 =
Slide 7 - Tekstslide
Rekenen met geld. Afspraken:
1. Geldbedragen rond je af op twee decimalen.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. Hoeveel moet Aniek betalen?
31,47 x 1,989 =
62,593....
Slide 8 - Tekstslide
Rekenen met geld. Afspraken:
1. Geldbedragen rond je af op twee decimalen.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. Hoeveel moet Aniek betalen?
31,47 x 1,989 =
62,593....
Aniek moet 62,59 euro betalen
Slide 9 - Tekstslide
Rekenen met geld. Afspraken:
2. Bij contant betalingen rond je af op veelvouden van vijf cent.
Slide 10 - Tekstslide
2. Bij contant betalingen rond je af op veelvouden van vijf cent.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. Aniek betaalt contant. Hoeveel moet Aniek betalen?
Slide 11 - Tekstslide
2. Bij contant betalingen rond je af op veelvouden van vijf cent.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. Aniek betaalt contant. Hoeveel moet Aniek betalen?
31,47 x 1,989 =
62,593....
Slide 12 - Tekstslide
2. Bij contant betalingen rond je af op veelvouden van vijf cent.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. Aniek betaalt contant. Hoeveel moet Aniek betalen?
31,47 x 1,989 =
62,593....
Aniek betaalt contant dus afronden op een veelvouden van 5 cent
Slide 13 - Tekstslide
2. Bij contant betalingen rond je af op veelvouden van vijf cent.
Voorbeeld:
Aniek tankt 31,47 liter benzine. De benzine kost 1,989 euro per liter. Aniek betaalt contant. Hoeveel moet Aniek betalen?
31,47 x 1,989 =
62,593....
Aniek betaalt contant dus afronden op een veelvouden van 5 cent
Aniek moet 62,60 euro betalen
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag:
Wat?
maak som 2 t/m 10
Waar?
Bladzijde 10
Hulp?
- Theorie (boeken of aantekeningen)
- buurman/buurvrouw
- Docent
Klaar?
Lezen theorie B blz.12
Niet af?
Huiswerk volgende les
Slide 15 - Tekstslide
1.1. Theorie B
Prijzen vergelijken
Slide 16 - Tekstslide
Let op: Je kunt prijzen alleen eerlijk vergelijken als jij ze omrekent naar hetzelfde hoeveelheid.
broeken voorbeeld
Slide 17 - Tekstslide
voorbeeld 2:
Bij Zoetigheid betaal je 1,75 euro per 125 gram snoep. Bij Kruidvat betaal je 5,50 euro per 300 gram snoep. Waar is het snoep in verhouding het goedkoopst?
Slide 18 - Tekstslide
voorbeeld 2:
Bij Zoetigheid betaal je 1,75 euro per 125 gram snoep. Bij Kruidvat betaal je 5,50 euro per 300 gram snoep. Waar is het snoep in verhouding het goedkoopst?
Prijs per gram bij Zoetigheid
Prijs per gram bij Kruidvat
Slide 19 - Tekstslide
voorbeeld 2:
Bij Zoetigheid betaal je 1,75 euro per 125 gram snoep. Bij Kruidvat betaal je 5,50 euro per 300 gram snoep. Waar is het snoep in verhouding het goedkoopst?
Prijs per gram bij Zoetigheid
Prijs per gram bij Kruidvat
125(1,75)=0,014
Slide 20 - Tekstslide
voorbeeld 2:
Bij Zoetigheid betaal je 1,75 euro per 125 gram snoep. Bij Kruidvat betaal je 5,50 euro per 300 gram snoep. Waar is het snoep in verhouding het goedkoopst?
Prijs per gram bij Zoetigheid
Prijs per gram bij Kruidvat
125(1,75)=0,014
300(5,50)=0,018...
Slide 21 - Tekstslide
voorbeeld 2:
Bij Zoetigheid betaal je 1,75 euro per 125 gram snoep. Bij Kruidvat betaal je 5,50 euro per 300 gram snoep. Waar is het snoep in verhouding het goedkoopst?
Prijs per gram bij Zoetigheid
Prijs per gram bij Kruidvat
125(1,75)=0,014
300(5,50)=0,018...
Bij Zoetigheid is het snoep in verhouding het goedkoopst
Slide 22 - Tekstslide
Aan de slag
Wat?
maak som 11 t/m 16
Waar?
Bladzijde 13
Hulp?
- Theorie (boeken of aantekeningen)
- buurman/buurvrouw
- Docent
Klaar?
Leren theorie C blz.16
Niet af?
Huiswerk volgende les
timer
1:00
Slide 23 - Tekstslide
1.2 Rekenen met tijd
leerdoelen:
- Je kunt rekenen met eenheden van tijd
- Je kunt rekenen met de prijs van een abonnement
Slide 24 - Tekstslide
Let op: jij moet de eenheden van tijd uit jouw hoofd leren
Voorbeeld 1:
Hoeveel maanden zijn 5 jaar en 2 maanden?
Slide 25 - Tekstslide
Let op: jij moet de eenheden van tijd uit jouw hoofd leren
Voorbeeld 1:
Hoeveel maanden zijn 5 jaar en 2 maanden?
1 jaar= 12 maanden
Slide 26 - Tekstslide
Let op: jij moet de eenheden van tijd uit jouw hoofd leren
Voorbeeld 1:
Hoeveel maanden zijn 5 jaar en 2 maanden?
1 jaar= 12 maanden
5 jaar= 5 x 12 = 60 maanden
Slide 27 - Tekstslide
Let op: jij moet de eenheden van tijd uit jouw hoofd leren