Oefenen berekenen vermogen, spanning en stroomsterkte

Herhalen en oefenen - elektriciteit
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalen en oefenen - elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

In deze les...
  • Leer je wat elektronen zijn
  • Herhaal je wat stroomsterkte, spanning en vermogen is
  • Leer je de afkortingen van de grootheden en de eenheden van stroomsterkte, spanning en vermogen
  • Herhaal je hoe je de stroomsterkte, spanning en vermogen kunt berekenen
  • Maak je de oefenopgaven voor jouw niveau

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn elektronen nou?
Hiervoor moeten we kijken naar het deeltjesmodel.
Iedere stof die er bestaat, bestaat uit deeltjes: atomen.
Een aantal atomen ken je al: zuurstof, stikstof, zwavel en koolstof.
Deze deeltjes zijn opgebouwd uit een kern (groen en rood) en elektronen (blauw).
Elektronen kunnen overspringen van het ene atoom naar het andere: dit heet geleiding. Sommige atomen zoals koper doen dit snel. Andere atomen, zoals chloor doen dit niet snel.
Je kunt dus zeggen dat koper elektronen - ofwel elektriciteit- goed geleidt.

Slide 3 - Tekstslide

Stroomsterkte
De stroomsterkte is de snelheid waarmee de elektronen door de stroomkring gaan. De stroomsterkte meet je in Ampère.
De stroomsterkte wordt bepaald door het apparaat wat stroom nodig heeft. Heeft een apparaat meer stroom nodig, dan zullen de elektronen sneller stromen.


In deze video wordt er kort uitgelegd wat de stroomsterkte ook alweer is door middel van een demoproef.

Slide 4 - Tekstslide

Spanning
Spanning is de maat voor de hoeveelheid elektrische energie  die de elektronen (de stroom) met zich meedragen. Dit drukken we uit in Volt.
De batterij hiernaast heeft een spanning van 9 Volt. 
De elektronen dragen dus 9 Volt met zich mee naar het apparaat wat hierop aangesloten wordt. Deze elektrische energie wordt afgegeven bij het apparaat en de elektronen stromen ongeladen terug naar de batterij om nieuwe elektrische energie op te halen.

Klik hier om een animatie te bekijken hoe de stroomdeeltjes elektrische energie ophalen van een batterij en het lampje laten branden. Met een spanningsmeter meet je het verschil tussen de draad waar spanning op staat en de nuldraad (zonder spanning).




Slide 5 - Tekstslide

Vermogen
Een telefoon verbruikt minder energie in dezelfde tijd als een wasmachine. Logisch toch? 
Je zegt ook wel dat de wasmachine een groter vermogen heeft dan de telefoon.
Het vermogen is de hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt.
De eenheid die gebruikt wordt om vermogen uit te drukken is Watt.

Slide 6 - Tekstslide

Samengevat:
Grootheid
Afkorting
Eenheid
Afkorting
Vermogen
P
Watt, kiloWatt (1000 W)
W / kW
Spanning
U
Volt, kiloVolt (1000 V)
V / kV
Stroomsterkte
I
Ampère, milliampère (1/1000 A)
A, mA
Je kunt het vermogen (P) berekenen door de spanning (U) x stroomsterkte (I) te doen.
In formule: P = U * I
Let op! Het vermogen wordt altijd in Watt genoteerd, de spanning in Volt en de stroomsterkte in Ampère. Reken eerst altijd om, reken daarna uit indien nodig.

Slide 7 - Tekstslide

Zet de juiste woorden / afkortingen op de juiste plek in de tabel.
Afkorting
Afkorting
Watt, kiloWatt (1000 W)
Spanning
I
A, mA
Eenheid
Vermogen
Stroomsterkte
U
Grootheid
P
W / kW
Ampère, milliampère (1/1000 A)
V/ kV
Volt, kiloVolt (1000 V)

Slide 8 - Sleepvraag

Hoe bereken je het vermogen?
  1. Noteer je gegevens met de juiste eenheid. Reken eventueel om.
  2. Schrijf op wat er gevraagd wordt.
  3. Noteer de formule.
  4. Vul de formule in.
  5. Bereken en geef het antwoord met de juiste eenheid.
Voorbeeldopgave
Een accu heeft een spanning van 12,5 V en de stroomsterkte is 250 mA. Bereken het vermogen.
Reken dit eerst zelf uit op papier, kijk het dan na.

  1. Spanning (U) = 12.5 V,
    Stroomsterkte (I) = 250 / 1000 = 0,25 A
  2. Gevraagd: vermogen (P)
  3. Formule: Vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte (I)
  4. P = 12,5 x 0,25 = 3,125 (3,13) W
  5. Het vermogen van de accu is 3,13 Watt.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe bereken je dan de spanning en/of stroomsterkte?
Er zijn altijd 2 gegevens gegeven in de opdracht. Aan jou om het juiste uit te rekenen. Gelukkig hebben we daar een ezelsbruggetje voor.
  • Je kunt P (vermogen) uitrekenen door spanning (U) maal stroomsterkte (I) te doen.
  • Je kunt spanning (U) uitrekenen door vermogen (P) te delen door stroomsterkte (I).
  • Je kunt de stroomsterkte (I) uitrekenen door vermogen (P) te delen door de spanning (U).

Door je vinger te leggen op de letter die je moet uitrekenen, zie je de formule
verschijnen.

Slide 10 - Tekstslide

Sleep de letters op de juiste plek in de formuledriehoek
X
P
U
I

Slide 11 - Sleepvraag

Reken om: 3,321 A = ? mA
A
3,321 mA
B
3321 mA
C
332,1 mA
D
33,21 mA

Slide 12 - Quizvraag

Reken om: 0.4 A = ? mA
A
4 mA
B
40 mA
C
400 mA
D
4000 mA

Slide 13 - Quizvraag

Reken om: 12,5 A = ? mA
A
12500 mA
B
125 mA
C
1250 mA
D
1,25 mA

Slide 14 - Quizvraag

Reken om: 888 mA = ? A
A
0,89 A
B
0,888 A
C
0,089 A
D
8,88 A

Slide 15 - Quizvraag

Reken om: 291 mA = ? A
A
0,029 A
B
0,29 A
C
2,91 A
D
0,002 A

Slide 16 - Quizvraag

Reken het vermogen van het
lampje uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.

Slide 17 - Open vraag

Reken het vermogen van het
lampje uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.

Slide 18 - Open vraag

De stroomsterkte in een serieschakeling voor en na het lampje is...
A
Gelijk
B
Ongelijk

Slide 19 - Quizvraag

Hoe heet deze schakeling?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 20 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de stroomsterkte in een parallelschakeling?
Stel, de stroomsterkte is 0,3 A en er zijn 3 lapjes aangesloten.
A
De stroomsterkte bij ieder lampje is 0,3 A
B
De stroomsterkte wordt gelijk verdeeld over de lampjes, ieder lampje krijgt 0,1 A
C
In een parallelschakeling krijgt maar 1 lampje 0,3 A, de rest niets
D
De totale stroomsterkte is 0,9 A

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor stroomkring is dit?
Waar herken je dit aan?
A
Serie, want alles zit aan elkaar.
B
Parallel, want ieder lampje vormt een eigen stroomkring met de batterij.
C
Gemengd, want het eerste lampje zit in serie.

Slide 22 - Quizvraag

Leg uit wat er gebeurt met de andere 2 lampjes in de stroomkring als het middelste lampje stuk gaat. Blijven die aan of gaan ze ook uit?

Slide 23 - Open vraag

Reken de stroomsterkte in de stroomkring uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.
De spanning is 230 Volt, het vermogen is 2,1 kW.

Slide 24 - Open vraag

Reken de spanning in de stroomkring uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.
De stroomsterkte is 6 Ampère, het vermogen is 18 Watt.

Slide 25 - Open vraag