1. Herhalen elektriciteit

Welkom vandaag 
Planning
  • Introductie module 7
  • Uitdelen boekje
  • Wat weet je nog of weet je al?
  • Planning




M7 bestaat uit
- Elektriciteit
- Zenuwstelsel van de mens

- Rekenen met het metriekstelsel
- Rekenen met formules

Proefwerk donderdag 17 april (week 16)

Nu week 5
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom vandaag 
Planning
  • Introductie module 7
  • Uitdelen boekje
  • Wat weet je nog of weet je al?
  • Planning




M7 bestaat uit
- Elektriciteit
- Zenuwstelsel van de mens

- Rekenen met het metriekstelsel
- Rekenen met formules

Proefwerk donderdag 17 april (week 16)

Nu week 5

Slide 1 - Tekstslide

week/datum
Planning
30 januari (do)
Toets module 6; start module 7
31 januari (vrij)
Bespreken hw en verder met elektriciteit
6 feb
7 feb

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk voor 31 januari 2025

 
Maken [uitleg P=UxI met oefenvragen] vraag 1 t/m 3; Bestuderen [spannend] met bronnen




En alle bronnen!

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al of nog?
Terugblik naar vorige lessen 
                          
                          Inloggen met je eigen naam 
timer
1:00
Let op de timer!

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent symbool 1
1
A
batterij
B
lampje
C
stroomdraad
D
schakelaar

Slide 5 - Quizvraag

Hoe groot is de spanning bij jou thuis?
A
500 Volt
B
230 Volt
C
230 ampère
D
500 ampère

Slide 6 - Quizvraag

Welk van onderstaande stoffen is een isolator?
A
Kunststof (plastic)
B
Ijzer
C
Koper
D
Aluminium

Slide 7 - Quizvraag

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 9 - Quizvraag

Formule van vermogen is
A
P = U / V
B
U= P / V
C
P = U x I
D
U = P x I

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het vermogen van een lampje dat op een spanningsbron van 3 V aangesloten wordt met een stroomsterkte van 1 A bedraagt?

Slide 11 - Open vraag

Hoe wordt elektriciteit opgewekt?

Slide 12 - Woordweb

wat weet je allemaal over je zintuigen

Slide 13 - Woordweb

Eindstand

Slide 14 - Tekstslide

Elektricteit

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoelen aan het eind van de les weet je weer
Stroomkring
  • dat spanning U gemeten wordt in Volt (V)
  •  stroomsterkte I gemeten wordt in Ampére (A)
  • vermogen (P) uitgedrukt wordt in Watt (W)
  • Kun je rekenen met de formule  P=U*I

Slide 16 - Tekstslide

Elektrische stroom
  • Spanning (U) loopt alleen over gesloten stroomkring
  • Spanning (U) meet je in Volt (V)
  • Spanning duwt Elektronen door stroomkring 
  • Elektronen transporteren energie van batterij naar lampje 
  • Elektronen bewegen van min naar plus
  • Elektrische stroom gaat van plus naar min
  • Hoe sterker de stroom hoe meer elektronen  per seconde door de stroomkring
  • Stroomsterkte (I) meet je in Ampére (A)
let op
andersom!

Slide 17 - Tekstslide

Vermogen

Een apparaat met meer vermogen (meer Watt) is sterker dan een apparaat met minder vermogen. 


Slide 18 - Tekstslide

Stroom van 1 A bij een spanning van 6 V. Wat is het vermogen van de lamp?
Gegeven
Gegeven: I = 1 A, U = 6 V
Gevraagd
Gevraagd: P in W
Formule
Omrekenen
Invullen
P = 6  x 1 = 6 W of Watt
Antwoord
Antwoord: Het vermogen van de lamp is 6 Watt.
P=UI

Slide 19 - Tekstslide

Grootheid
Symbool
Eenheid
afkorting
Spanning
U
Volt
V

Stroomsterkte
I
Ampere
A

Vermogen
P
Watt
W

Neem tabel over in schrift en leer uit je hoofd
U=IP
P=UI
I=UP

Slide 20 - Tekstslide

Werken met formules
U=IP
I=UP
P=UI
3=26
2=36
6=3.2
1 vergelijking met 3 onbekenden
Weet je twee; dan kun je de andere uitrekenen

Slide 21 - Tekstslide

Werken met formules
Plan van aanpak:
  1. Wat wordt gevraagd?
  2. Wat weet je?
  3. Welke formule heb je nodig/
  4. Wat zijn de eenheden:  gegeven en gevraagd?

Geef altijd de berekening en de eenheden!

Slide 22 - Tekstslide

  • Alle onderdelen zitten in dezelfde stroomkring 
  • De stroom (= aantal elektronen) die er loopt is dus overal even groot 
  • Bij een onderbreking in de stroomkring gaan alle lampjes uit
  • De meeste apparaten in huis zijn parallel aangesloten
  • Elk onderdeel heeft een eigen  stroomkring, de stroomsterkte is dus niet overal even groot 
  • Bij een onderbreking gaan alleen apparaten waarvan de stroomkring wordt onderbroken
serieschakeling                                       parallelschakeling

Slide 23 - Tekstslide

Dus: Bij een parallelschakeling (met dezelfde lampjes als in de serieschakeling) wordt de totale stroom (It) steeds groter (per lampje dat je extra aansluit) terwijl er door elk lampje afzonderlijk wel dezelfde stroom loopt als bij de serieschakeling

Slide 24 - Tekstslide

Serie/parallel

Slide 25 - Tekstslide

Heb je nog vragen?
schrijf ze op en stel ze aan je docent.

Slide 26 - Woordweb

Check. Pak pen en papier
Ieder voor zich!
  1. Wat is het symbool voor de grootheid vermogen?
  2. Wat betekent het symbool U?
  3. Wat is een eenheid van U?
  4. Correct of niet?  i=p:U 
  5. Waar of niet waar? Elektronen bewegen van min naar plus
  6. Een lampje wordt op een spanningsbron van 6 V aangesloten;  stroomsterkte = 500 mA, wat is het vermogen van het lampje?
  7.  Een apparaat van 2 kW staat een spanning van 200 V. Stroom is dan?  
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Check. Pak pen en papier
Ieder voor zich!
  1. Wat is het symbool voor de grootheid vermogen? P
  2. Wat betekent het symbool U? Spanning
  3. Wat is een eenheid van U? Volt
  4. Correct of niet? i=p:U  niet correct HOOFDLETTERS
  5. Waar of niet waar? Elektronen bewegen van min naar plus WAAR
  6. Een lampje 6 V;  stroomsterkte = 500 mA, Vermogen  P=0,5*6=3 V
  7.  Een apparaat van 2 kW staat een spanning van 200 V. Stroom is dan?  
    2kW= 2000 W;  I=P/U invullen geeft I=2000/200= 10 A
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Metriek stelsel

Slide 29 - Tekstslide

Metriekstelsel
Noteer voor jezelf het metriekstelsel (zie hieronder) en bedenk: 1 km= 1000 m

---------> keer X vermenigvuldigen                           
km- hm- dam- m- dm- cm- mm                                         
                    delen / : <---------                 

                                                                                                                        factor 10
                                oppervlakte:                                                             factor 100        (vierkante ...)
                                          inhoud:                                                              factor 1000     (kubieke ...)
Klas 1
Klas 2
km2hm2dam2
km3hm3dam3
km1hm1dam1
kmhmdam
1 l = 1
1 ml= 1  
dm3
cm3

Slide 30 - Tekstslide