Oefenen berekenen vermogen, spanning en stroomsterkte

Herhalen en oefenen - elektriciteit
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
W&TMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalen en oefenen - elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Zet de juiste woorden / afkortingen op de juiste plek in de tabel.
Afkorting
Afkorting
Watt, kiloWatt (1000 W)
Spanning
I
A, mA
Eenheid
Vermogen
Stroomsterkte
U
Grootheid
P
W / kW
Ampère, milliampère (1/1000 A)
V/ kV
Volt, kiloVolt (1000 V)

Slide 2 - Sleepvraag

Hoe bereken je het vermogen?
  1. Noteer je gegevens met de juiste eenheid. Reken eventueel om.
  2. Schrijf op wat er gevraagd wordt.
  3. Noteer de formule.
  4. Vul de formule in.
  5. Bereken en geef het antwoord met de juiste eenheid.
Voorbeeldopgave
Een accu heeft een spanning van 12,5 V en de stroomsterkte is 250 mA. Bereken het vermogen.
Reken dit eerst zelf uit op papier, kijk het dan na.

  1. Spanning (U) = 12.5 V,
    Stroomsterkte (I) = 250 / 1000 = 0,25 A
  2. Gevraagd: vermogen (P)
  3. Formule: Vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte (I)
  4. P = 12,5 x 0,25 = 3,125 (3,13) W
  5. Het vermogen van de accu is 3,13 Watt.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe bereken je dan de spanning en/of stroomsterkte?
Er zijn altijd 2 gegevens gegeven in de opdracht. Aan jou om het juiste uit te rekenen. Gelukkig hebben we daar een ezelsbruggetje voor.
  • vermogen (P) = spanning  (U) x stroomsterkte (I).
  • spanning (U)= vermogen (P) : stroomsterkte (I).
  • stroomsterkte (I)= vermogen (P) : spanning (U).

Door je vinger te leggen op de letter die je moet uitrekenen, zie je de formule
verschijnen.
Of  P = U x I
      6 = 3 x 2

Slide 4 - Tekstslide

Reken om: 3,321 A = ? mA
A
3,321 mA
B
3321 mA
C
332,1 mA
D
33,21 mA

Slide 5 - Quizvraag

Reken om: 0.4 A = ? mA
A
4 mA
B
40 mA
C
400 mA
D
4000 mA

Slide 6 - Quizvraag

Reken om: 12,5 A = ? mA
A
12500 mA
B
125 mA
C
1250 mA
D
1,25 mA

Slide 7 - Quizvraag

Reken om: 888 mA = ? A
A
0,89 A
B
0,888 A
C
0,089 A
D
8,88 A

Slide 8 - Quizvraag

Reken om: 291 mA = ? A
A
0,029 A
B
0,29 A
C
2,91 A
D
0,002 A

Slide 9 - Quizvraag

Reken het vermogen van het
lampje uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.

Slide 10 - Open vraag

Reken het vermogen van het
lampje uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.

Slide 11 - Open vraag

De stroomsterkte in een serieschakeling voor en na het lampje is...
A
Gelijk
B
Ongelijk

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet deze schakeling?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 13 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de stroomsterkte in een parallelschakeling?
Stel, de stroomsterkte is 0,3 A en er zijn 3 lapjes aangesloten.
A
De stroomsterkte bij ieder lampje is 0,3 A
B
De stroomsterkte wordt gelijk verdeeld over de lampjes, ieder lampje krijgt 0,1 A
C
In een parallelschakeling krijgt maar 1 lampje 0,3 A, de rest niets
D
De totale stroomsterkte is 0,9 A

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor stroomkring is dit?
Waar herken je dit aan?
A
Serie, want alles zit aan elkaar.
B
Parallel, want ieder lampje vormt een eigen stroomkring met de batterij.
C
Gemengd, want het eerste lampje zit in serie.

Slide 15 - Quizvraag

Leg uit wat er gebeurt met de andere 2 lampjes in de stroomkring als het middelste lampje stuk gaat. Blijven die aan of gaan ze ook uit?

Slide 16 - Open vraag

Reken de stroomsterkte in de stroomkring uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.
De spanning is 230 Volt, het vermogen is 2,1 kW.

Slide 17 - Open vraag

Reken de spanning in de stroomkring uit. Noteer de gegevens, gevraagd, formule, berekening en antwoord.
De stroomsterkte is 6 Ampère, het vermogen is 18 Watt.

Slide 18 - Open vraag

De weerstand berekenen
De formule:

Weerstand (R)        -->  Ohm
Spanning (U)          --> Volt
Stroomsterkte (I)  --> Ampère

Slide 19 - Tekstslide

Rekenen met weerstand
Een radio heeft een stroomsterkte van 0,2 A. Hij is aangesloten op een spanning van 230 V. Wat is de weerstand?

  1. Gegeven          Stroomsterkte = 0,2 A    Spanning = 230 V 
  2. Gevraagd        Weerstand
  3. Formule          Weerstand = Spanning : Stroomsterkte
  4. Berekening    Weerstand = 230 : 0,2 = 1150
  5. Antwoord       Weerstand = 1150 Ω

Slide 20 - Tekstslide


Een weerstand is aangesloten op 10 Volt en neemt een
stroom op van 3 ampère.
Wat is de waarde van de weerstand?
A
R = 33,33 Ω
B
R = 3.33 Ω
C
R = 0.33 Ω
D
R = 333 Ω

Slide 21 - Quizvraag


Hoe groot is de stroom wanneer op een spanning van 210 V een weerstand van 105 Ω wordt aangesloten?
A
I = 2 A
B
I = 0.5 A
C
I = 22,1 A
D
alle drie de antwoorden zijn fout.

Slide 22 - Quizvraag


Door een weerstand van 8 kΩ gaat een stroom van 4 mA.
Op welke spanning is de weerstand aangesloten?
A
U = 3.2 V
B
U = 24 V
C
U = 32 V
D
U = 3.6 V

Slide 23 - Quizvraag


Op een spanning van 80 V wordt een weerstand aangesloten van 40 kΩ .
Hoeveel stroom vloeit er door de weerstand?
A
I = 2 mA
B
I = 0.0002 A
C
I = 20 mA
D
I = 0.02 A

Slide 24 - Quizvraag


Welke spanning is er nodig om door een weerstand van
1,2 kΩ een stroom van 6 mA te sturen?
A
U =7,2 V
B
U = 72 V
C
U = 0,5 V
D
U = 2 V

Slide 25 - Quizvraag


Een elektrische klok neemt, uit een net van 220 V,
een stroom van 10 mA op.
Wat is de weerstand van de klok?
A
R = 22 kΩ
B
R = 2200 Ω
C
R = 22 Ω
D
R = 2,2 kΩ

Slide 26 - Quizvraag


Een gloeilamp heeft een weerstand van 20 Ω en
neemt een stroom op van 11 A.
Op welke spanning is de gloeilamp aangesloten?
A
U = 8 V
B
U = 220 V
C
U = 27,5 V
D
U = 0,55 V

Slide 27 - Quizvraag

Van een toestel wordt de weerstand gehalveerd. De stroomsterkte door het toestel mag niet veranderen. Wat moet men met de spanning doen?
A
Deze moet 4 x zo groot worden.
B
Deze moet ook gehalveerd worden
C
Deze moet 2 x zo groot worden
D
Deze moet 4 x zo klein worden

Slide 28 - Quizvraag

Door een vaste weerstand vloeit een stroom van 8 ampère.
Hoe groot wordt de stroomsterkte als de spanning drie maal zo groot wordt?
A
I = 24 A
B
I = 8A
C
I = 512 A
D
I = 12 A

Slide 29 - Quizvraag