nederlands klas 2HB1 3 dec 2024

nederlands klas 2 
3 dec 2024
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

nederlands klas 2 
3 dec 2024

Slide 1 - Tekstslide

lesdoel:

Ik ben goed voorbereid op de toets

Slide 2 - Tekstslide

Ik ben goed voorbereid op de toets
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Cursus 1 - paragraaf 2
Ik kan:

de betekenis van onbekende woorden ontdekken door woordraadstrategieën te gebruiken of op te zoeken in een (online) woordenboek.














Slide 4 - Tekstslide

Voor onbekende woorden in een tekst gebruik je een woordraadstrategie. Je hebt hiervoor de volgende manieren al geleerd: een synoniem, een omschrijving en een voorbeeld zoeken.
 
Je leert nu twee nieuwe woordraadstrategieën.
1. Een tegenstelling zoeken
Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms vinden doordat er in de tekst een tegenstelling van dat woord staat. Een tegenstelling is een woord dat precies het tegenovergestelde betekent.
Bijvoorbeeld: boven ↔ onder; hoog ↔ laag; veilig ↔ gevaarlijk; klassiek ↔ modern.
Zo zoek je een tegenstelling
Let in de tekst op de woorden maar, echter, toch, daarentegen. Aan deze woorden kun je zien dat er een tegenstelling in de tekst staat.









2. Een bekend woorddeel zoeken
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel in dat woord. Deze strategie kun je toepassen bij woorden die zijn samengesteld uit twee of meer woorden, bij woorden met een voorvoegsel en bij woorden met een achtervoegsel. 
Kijk welke delen van het woord jij al kent.
Kijk of er een voorvoegsel voor het woord staat, bijvoorbeeld:
on-, her-.
Kijk of er een achtervoegsel achter het woord staat, bijvoorbeeld: -vol, -loos, -rijk.

Slide 5 - Tekstslide

Cursus 1 - paragraaf 3
Ik kan

de kernzinnen van alinea's bepalen.
een tekst schrijven met duidelijke deelonderwerpen, kernzinnen en een indeling in alinea's.

Slide 6 - Tekstslide

Alinea’s en kernzinnen
Een tekst is meestal verdeeld in alinea’s. Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde deelonderwerp gaan. In een tekst over vakanties kunnen de alinea’s bijvoorbeeld gaan over wandelvakanties, kampeervakanties of verre reizen.

Zo herken je alinea’s
Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Zinnen die samen één alinea vormen, beginnen niet op een nieuwe regel.
Soms begint de eerste regel van een alinea met een stukje wit. Dat noem je inspringen.
Soms wordt er tussen twee alinea’s een regel overgeslagen (witregel).




De belangrijkste informatie van een alinea staat in de kernzin. Vaak is dat de eerste, tweede of laatste zin van de alinea. In de zinnen voor of na de kernzin staat een voorbeeld of een verdere uitleg. 

Bijvoorbeeld:
Het programma voor Bevrijdingsdag in Amersfoort is bekend. Het begint ’s morgens bij het stadhuis met het hijsen van de vlag door de burgemeester. Daarna zijn er op verschillende  tijden en plekken in de stad feesten. Voor de jonge kinderen is er een poppenspeler en een goochelaar. Voor de jongeren is er later op de dag een muziekfeest met bekende artiesten. Het feest wordt afgesloten met een knallend vuurwerk. 

Zo herken je de kernzin
Lees de eerste, tweede of laatste zin van een alinea.

Slide 7 - Tekstslide

Cursus 1 - paragraaf 4
De verbanden opsommend, tijdsvolgorde en voorbeeld in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Signaalwoorden voor opsomming, tijdsvolgorde en voorbeeld goed gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

1. Opsomming
Bij het verband opsomming worden meerdere dingen die bij elkaar horen, achter elkaar genoemd. De volgorde waarin dit gebeurt, is niet belangrijk.
Een opsomming herken je bijvoorbeeld aan deze signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, verder, ten slotte, en. Je kunt een opsomming ook herkennen aan streepjes (–), dots (•), getallen (1, 2, 3) of een dubbele punt (:).
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.

2. Tijdsvolgorde (chronologie)
Het verband tijdsvolgorde geeft aan dat dingen in een bepaalde volgorde gebeuren. De volgorde waarin dit gebeurt, is nu dus wél belangrijk.

Dit verband herken je bijvoorbeeld aan jaartallen en aan deze signaalwoorden:
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, ten slotte, nadat, terwijl, dadelijk, intussen.
Eerst tekenen we de figuren en maken we een kartonnen bordspel van de game.
Daarna gaan de programmeurs aan de slag. Ten slotte wordt het spel getest.

3. Voorbeeld (toelichting)
Bij dit verband wordt een uitleg of voorbeeld gegeven om iets duidelijker te maken. Je krijgt dus meer informatie.
Je herkent een voorbeeld onder andere aan deze signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou.
Er zijn veel vakmensen betrokken bij het maken van een game, zoals tekenaars, programmeurs en geluidstechnici.

Slide 9 - Tekstslide

Cursus 1 - paragraaf 5
Ik kan:

onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

de belangrijkste informatie van een tekst beknopt weergeven in een schema of een samenvatting.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de hoofdzaken. Wat minder belangrijk is, zoals een anekdote, een toelichting (voorbeeld) of een vergelijking, zijn de bijzaken. De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding en het slot van een tekst en het begin of het einde van een alinea.

De zin die de hoofdzaak van een alinea bevat, is de kernzin. Dat is meestal de eerste zin en soms de laatste. Ook de tweede zin is weleens de kernzin. In dat geval is de eerste zin een inleidende zin en/of geeft hij het verband met de vorige alinea(’s) aan. Soms heeft een alinea geen kernzin. Je moet de hoofdzaak dan zelf bepalen.

Slide 11 - Tekstslide

Cursus 1 - paragraaf 6
Ik kan:

Feiten, meningen, standpunten en argumenten herkennen.
onderscheid maken tussen feiten, meningen, standpunten en argumenten in de tekst.

Slide 12 - Tekstslide

Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Je kunt een feit controleren.
Bijvoorbeeld: Uit onderzoek blijkt dat voetbal een belangrijke rol speelt in het leven van miljoenen mensen in Nederland. Je kunt de waarheid van deze uitspraak controleren.

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt of hoe iemand ergens over denkt.
Met een mening of standpunt kun je het eens of oneens zijn. Je herkent een mening aan woorden als ik vind en volgens mij. Bijvoorbeeld: Ik vind voetbal de leukste sport die er is.

Als je uitlegt waaróm je een bepaalde mening hebt of als je een mening wilt verdedigen, gebruik je een argument. Een argument herken je aan woorden als want, omdat, namelijk en immers. Bijvoorbeeld: Ik vind voetbal de leukste sport die er is (mening), want ik houd van sporten met een bal en van sporten waarbij je moet samenwerken (twee argumenten).

Slide 13 - Tekstslide

Ik ga oefenen met paragraaf
2
3
4
5
6

Slide 14 - Poll