H7.1 t/m 7.3 Elektriciteit
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een duurzame energiebron?
A
Olie
B
Steenkool
C
Aardgas
D
Zonne-energie
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn fossiele brandstoffen?
A
Steenkool, Bruinkool, aardolie & biomassa
B
Biomassa, aardgas, oerwater & steenkool
C
Steenkool, Bruinkool, Aardolie & Aardgas
D
Aardgas, biomassa, aardolie & steenkool
Slide 3 - Quizvraag
Welke van deze energiebronnen zijn duurzaam, en welke zijn fossiele brandstoffen?
Duurzame energie.
Fossiele brandstoffen.
Slide 4 - Sleepvraag
Wat is geen spanningsbron?
A
Batterij
B
Lamp
C
Accu
D
Stopcontact
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een spanningsbron
A
Een apparaat die elektrische spanning levert
B
Een apparaat die elektrische vermogen levert
C
Een apparaat die de elektrische spanning maakt
D
Een ander woord voor transformator
Slide 6 - Quizvraag
Op een fiets zit een dynamo.
Wat doet de dynamo?
Wat doet de dynamo?
A
De dynamo slaat elektrische energie op.
B
De dynamo wekt elektrische energie op.
C
De dynamo wekt lichtenergie op.
D
De dynamo zorgt voor een stroomkring.
Slide 7 - Quizvraag
Een batterij is een spanningsbron. In een spanningsbron zit......
A
spanning
B
energie
C
stroom
Slide 8 - Quizvraag
Hoeveel volt is het voltage uit het stopcontact in Nederland.
A
130
B
200
C
15
D
230
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een spoel
A
Iets dat stroom kan bewaren.
B
Materiaal dat stroom goed doorlaat.
C
Een opgerolde stroom draad .
D
Kleine onzichtbare
deeltjes.
Slide 10 - Quizvraag
Als een stroom door een spoel gaat, dan werkt de spoel als een magneet.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een geleider?
A
Een soort metaal
B
Stoffen waar een elektrische stroom doorheen kan lopen
C
Stoffen waar geen elektrische stroom doorheen kan lopen
D
Een apparaat dat stroom doorgeeft
Slide 12 - Quizvraag
De weerstand van de langere geleider is ........... de weerstand van de kortere geleider
A
even groot als
B
groter dan
C
kleiner dan
Slide 13 - Quizvraag
Geleiders
Isolatoren
Slide 14 - Sleepvraag
Wat betekent 'volt / voltage'?
A
Dat is een automerk.
B
Dat is weerstand.
C
Dat is de elektrische spanning.
Slide 15 - Quizvraag
Welk symbool is de schakelaar?
A
1
B
4
C
5
D
8
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het symbool (tekeningetje) voor een lampje in een schakelschema?
A
B
C
D
Slide 17 - Quizvraag
Maak van de schakeling het bijbehorende schakelschema.
Slide 18 - Sleepvraag
Welke uitspraak over parallelschakelingen is waar?
In een parallelschakeling:
In een parallelschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
komen geen vertakkingen voor.
C
is de stroomsterkte altijd overal even groot.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.
