Nieuw Nederlands: H1, 2 & 4 Schrijven en H6 Formuleren

Goedemorgen 3V !
Graag jullie laptop openen
en inloggen voor deze LessonUp.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen 3V !
Graag jullie laptop openen
en inloggen voor deze LessonUp.

Slide 1 - Tekstslide

Nieuw Nederlands

Schrijven:
Hoofdstuk 1, 2 & 4
+ Formuleren H6 

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding
De inleiding van een tekst heeft twee functies:
de lezer nieuwsgierig maken en het onderwerp introduceren. 

In de eerste alinea trek je de aandacht van de lezer. 
Dat kun je doen met iets uit de actualiteit of geschiedenis, 
een voorbeeld (zoals een anekdote of een eigen ervaring)
of iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is.

Slide 3 - Tekstslide

Een anekdote?
Wat is dat eigenlijk?
A
Een ontwikkeling
B
Een eigen ervaring
C
Een kort verhaal
D
Een signaalwoord

Slide 4 - Quizvraag

Inleiding
In de tweede alinea introduceer je het onderwerp. 

Dat kun je doen door een hoofdvraag en eventueel 
deelvragen over een verschijnsel te stellen, een 
probleem te formuleren of je standpunt te geven.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een synoniem voor
een verschijnsel?
A
Een dagdroom
B
Een gebeurtenis
C
Een gegeven
D
Een vertelling

Slide 6 - Quizvraag

Tekststructuren
Het is handig om bij het schrijven van een tekst een
vaste structuur aan te houden, zodat mensen ze makkelijker kunnen begrijpen. Zo wordt je tekst sterker en duidelijker! 

De structuur hangt af van het doel van je tekst: 
informeren, opiniëren, overtuigen of activeren.

Slide 7 - Tekstslide

timer
0:30
Tekststructuren:

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

Slot
In het slot formuleer je de hoofdgedachte van de tekst.

De hoofdgedachte, vaak in de vorm van een conclusie
is het antwoord op de hoofdvraag, een oplossing voor 
het probleem of een herhaling van je standpunt.

Slide 10 - Tekstslide

Slot
De conclusie kun je aanvullen met een
aanbeveling of een toekomstverwachting.

In het slot gebruik je signaalwoorden, zoals daarom, 
kortom, al met al en dus. De tekst sluit je zo mogelijk
af met een krachtige zin: een uitsmijter.

Slide 11 - Tekstslide

Tekstdoel of tekststructuur

Jullie krijgen nu een aantal slides te zien.
 Kies uit de opties het juiste antwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Met welke structuur beschrijf je iets uitvoerig, zodat de lezer op de hoogte is en/of zich een mening kan vormen?
A
Probleem-oplossingsstructuur
B
Argumentatiestructuur
C
Aspectenstructuur
D
Vraag- antwoordstructuur

Slide 13 - Quizvraag

Welk tekstdoel heb je vooral als je wil
dat de lezer zich een mening vormt?
A
Informeren
B
Opiniëren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 14 - Quizvraag

Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
 
Kies uit de antwoordopties 
het juiste tekstverband.

Mag ik even op pauze
mag ik even op freeze
mag de tijd even stoppen
zonder dat ik tijd verlies
mag ik heel even rust
ruimte voor een black-out
dan is het even niet goed
maar ook even niet fout

Slide 15 - Tekstslide

Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
 
Kies uit de antwoordopties 
het juiste tekstverband.


En door!

Slide 16 - Tekstslide

Met welke structuur beantwoord
je een vraag, zodat de lezer op de hoogte is (informeren)?
A
Verklaringsstructuur
B
Argumentatiestructuur
C
Aspectenstructuur
D
Vraag- antwoordstructuur

Slide 17 - Quizvraag

Met welke structuur leg je een verschijnsel uit, zodat de lezer op de hoogte is (informeren)?
A
Verklaringsstructuur
B
Argumentatiestructuur
C
Probleem- oplossingsstructuur
D
Verleden-heden (-toekomst)structuur

Slide 18 - Quizvraag

Welke tekststructuur gebruik je
bij het schrijven van een betoog?
A
Vraag- antwoordstructuur
B
Argumentatiestructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Aspectenstructuur

Slide 19 - Quizvraag

Een betoog schrijven
Een betoog schrijf je als je anderen wilt overtuigen:
je geeft je standpunt en argumenten die dat
standpunt ondersteunen. De argumenten baseer je
op feiten. Na je argumenten noem je tegenargumenten, waarvan je vervolgens met een weerlegging laat zien
dat die niet kloppen. De opbouw van je betoog
maak je duidelijk met signaalwoorden.

Slide 20 - Tekstslide

Een betoog schrijven

Jullie krijgen nu een aantal slides te zien.
 Kies uit de opties het juiste antwoord.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het middenstuk van je betoog?
A
De inleiding
B
Je argumentatie
C
De kern
D
Het slot

Slide 22 - Quizvraag

Stel je betoog gaat over het verbod op mobiele telefoons in de klas. Wat staat er in de inleiding van je betoog?
A
Het doel van je tekst
B
De (tegen)argumenten
C
De tekststructuur
D
Het onderwerp

Slide 23 - Quizvraag

Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
 
Kies uit de antwoordopties 
het juiste tekstverband.

Slide 24 - Tekstslide

Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
 
Kies uit de antwoordopties 
het juiste tekstverband.


En door!

Slide 25 - Tekstslide

Signaalwoorden als: ten slotte, daarnaast, ook, verder, bovendien & om te beginnen, behoren bij...
A
Je (tegen)argumenten
B
De conclusie
C
Je onderbouwing
D
Je standpunt

Slide 26 - Quizvraag

In een alinea met een tegenargument kondig je de weerlegging hiervan aan met een signaalwoord voor een...
A
Standpunt
B
Conclusie
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 27 - Quizvraag

Signaalwoorden als: daarom, kortom, dus & al met al, behoren bij...
A
Je (tegen)argumenten
B
De conclusie
C
Je onderbouwing
D
Je standpunt

Slide 28 - Quizvraag

Symmetrisch formuleren
In nevenschikkingen moeten delen dezelfde vorm hebben.
Dat heet symmetrie.

Denk hierbij aan: meervoud naast meervoud, 
een bijzin naast een bijzin, enkelvoud naast enkelvoud, 
identiek gebruik van het onderwerp (ze naast men).

Slide 29 - Tekstslide

Begrenzen van zinnen
De begrenzing van zinnen kan op twee manieren verkeerd zijn:

Een bijzin die zinsdeel is in een samengestelde zin, wordt als losse zin gepresenteerd (losstaand zinsdeel).
Twee zelfstandige zinnen (hoofdzinnen) worden ten onrechte 'aan elkaar geplakt' (zinnen ten onrechte samenvoegen).

Slide 30 - Tekstslide

Zoek de formuleringsfout!

Jullie krijgen nu een aantal slides te zien.
 Kies uit de opties het juiste antwoord.

Slide 31 - Tekstslide

Het gebied rond de stad Reims is bekend om haar champagneproductie.
A
Foutieve samentrekking
B
Geen symmetrie
C
Onjuiste zinsbegrenzing
D
Onjuist verwijswoord

Slide 32 - Quizvraag

Loop ik gisteren door de Kalverstraat, zag ik daar toch Dré Hazes lopen.
A
Onjuist verwijswoord
B
Incongruentie
C
Geen symmetrie
D
Onjuist gebruik van de lijdende vorm

Slide 33 - Quizvraag

Wandelend langs het strand ging
de zon langzaam onder in de
golvende zee
A
Foutieve beknopte bijzin
B
Incongruentie
C
Onjuiste inversie
D
Onjuist gebruik van de lijdende vorm

Slide 34 - Quizvraag

Gefeliciteerd!
De grote warme-chocolademelk-prijs is voor jou!

Slide 35 - Tekstslide

Oefenvragen
Zijn er nog vragen?

Slide 36 - Tekstslide