Desondanks, niettemin, hoewel, ook al, zij het (dat), ofschoon & weliswaar?
A
Opsommend verband
B
Toegevend verband
C
Vergelijkend verband
D
Tegenstellend verband
Slide 22 - Quizvraag
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van chronologie
Signaalwoorden van voorbeeld/
toelichting
maar
ook
ten eerste
toch
echter
en
bovendien
zoals
bijvoorbeeld
toen
als eerste
ten slotte
evenwel
Slide 23 - Sleepvraag
Welk verband laat een overeenkomst of een verschil zien en is te herkennen aan het signaalwoord 'evenals'?
A
Oorzakelijk verband
B
Samenvattend verband
C
Opsommend verband
D
Vergelijkend verband
Slide 24 - Quizvraag
Al met al, daarom, concluderend, dat houdt in & dus?
A
Doel-middelverband
B
Oorzakelijk verband
C
Concluderend verband
D
Samenvattend verband
Slide 25 - Quizvraag
Met andere woorden, kortom, al met al & samengevat?
A
Concluderend verband
B
Doel-middel verband
C
Samenvattend verband
D
Toegevend verband
Slide 26 - Quizvraag
Als (... dan), indien, mits, tenzij, in het geval (dat) & wanneer?
A
Voorwaardelijk verband
B
Vergelijkend verband
C
Redengevend verband
D
Toelichtend verband
Slide 27 - Quizvraag
Met welk verband zou jij bepaalde zaken achter elkaar kunnen beschrijven in jouw tekst?
A
Oorzakelijk verband
B
Chronologisch verband
C
Opsommend verband
D
Vergelijkend verband
Slide 28 - Quizvraag
Leesvaardigheid
Jullie krijgen straks een paar slides
te zien met een kleine tekst.
Over deze tekst volgt daarna
één of meerdere quizvragen.
Slide 29 - Tekstslide
Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
Kies uit de antwoordopties
het juiste tekstverband.
Onderzoek toont aan dat mobiele telefoons op school de concentratie
en leerprestaties verminderen, terwijl een verbod ervan de focus verbetert
en de interactie tussen
leerlingen en leraren bevordert.
Slide 30 - Tekstslide
Welk tekstverband kun je uit deze tekst herleiden?
A
Oorzakelijk verband
B
Tegenstellend verband
C
Chronologisch verband
D
Vergelijkend verband
Slide 31 - Quizvraag
De tekst over mobiele telefoons op school was een voorbeeld van een...?
A
Citaat
B
Mening
C
Feit
D
Tegenargument
Slide 32 - Quizvraag
Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
Kies uit de antwoordopties
het juiste tekstverband.
Bovendien veroorzaken smartphones afleiding en verminderen ze de focus van docenten tijdens het lesgeven.
Een verbod kan de professionele betrokkenheid en effectiviteit van docenten vergroten, wat de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt.
Slide 33 - Tekstslide
Welk tekstverband kun je uit deze tekst herleiden?
A
Oorzakelijk verband
B
Samenvattend verband
C
Opsommend verband
D
Toegevend verband
Slide 34 - Quizvraag
Deze tweede tekst over mobiele telefoons is een voorbeeld van een...?
A
Signaalwoord
B
Argument
C
Tegenargument
D
Hoofdgedachte
Slide 35 - Quizvraag
Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
Kies uit de antwoordopties
het juiste tekstverband.
Pubers zijn ongelooflijk leuke wezens. Hun energie, creativiteit en eigenzinnigheid maken hen boeiend en verfrissend. Ze dagen ons uit, brengen levendigheid in onze levens en laten ons vaak glimlachen met hun unieke kijk op de wereld.
Slide 36 - Tekstslide
Deze tweede tekst over pubers is een voorbeeld van een...?
A
Feit
B
Hoax
C
Mening
D
Argument
Slide 37 - Quizvraag
Oefentoets L3
H5 en H6 - Lezen
Slide 38 - Tekstslide
Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
Kies uit de antwoordopties
het juiste tekstverband.
En door!
Slide 39 - Tekstslide
hoofdzaak
bijzaak
kernzin
functie van andere alinea's
uitleg / voorbeelden
belangrijkste informatie
hierin staat de hoofdzaak / belangrijkste informatie
minder belangrijke informatie
Slide 40 - Sleepvraag
Met welke manier van lezen vind je ook alweer het onderwerp van een tekst?
A
Precies lezen
B
Oriënterend lezen
C
Nauwkeurig lezen
D
Begrijpend lezen
Slide 41 - Quizvraag
Waar let je op als je een tekst oriënterend leest?
Slide 42 - Open vraag
Oriënterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Je bekijkt de titel, tussenkopjes en afbeeldingen van de tekst.
Je leest de tekst helemaal.
Je bepaalt welke delen van de tekst inleiding en slot zijn.
Lees de eerste alinea of de eerste twee alinea's.
Je noteert van elke alinea in een paar woorden het deelonderwerp in de kantlijn.
Je leest van elke alinea de eerste en de laatste zin.