TL3 Spelling herhaling!

Een stukje herhaling....
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Een stukje herhaling....

Slide 1 - Tekstslide

Bij welke woorden gebruik je een hoofdletter?

Slide 2 - Open vraag

Je gebruikt een hoofdletter bij:
Namen, merknamen, namen van winkels, aardrijkskundige namen, feestdagen, het begin van een zin, titels van boeken of films,talen....
Mevrouw Van Veen

Slide 3 - Tekstslide

Hoe schrijf je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd als 'hij' vóór het werkwoord staat? Wat is de regel?

Slide 4 - Open vraag

De hij-vorm in de tt =
stam+t
Hij (worden) morgen zestien.
Stam =word
Hij wordt morgen zestien.

Slide 5 - Tekstslide

De regel voor de persoonsvorm in de verleden tijd is:

Slide 6 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd=
stam +te(n)
of
stam+de(n)
Hij wacht+te= hij wachtte
Hij lach+te =hij lachte

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de spellingsregel van een voltooid deelwoord dat als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt?

Slide 8 - Open vraag

Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijf je zo kort mogelijk

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer schrijf je het meervoud van een woord met 's?

Slide 10 - Open vraag

Meervoud op 's:

als een woord eindigt op a,o,u, i of y

auto's. radio's, paraplu's, baby's

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een koppelteken?
-

Slide 12 - Open vraag

Een koppelteken gebruik je:
In samenstellingen die anders niet uit te spreken zijn.
Bij aardrijkskundige namen die uit twee delen bestaan.

Mee-eten
Zuid-Afrika

Slide 13 - Tekstslide

Welke twee regels kun je gebruiken om er achter te komen of een voltooid deelwoord eindigt op een d of een t?

Slide 14 - Open vraag

d of t?
-Woord langer maken: Hij is verhuisd, want: hij verhuisde

- Kofschip: zit de laatste letter van de stam in t kofschip? Dan schrijf je een t.

Slide 15 - Tekstslide

Kies de juiste spelling
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 18 - Quizvraag

Regels:

Meervoud op -en?         Dan pannenkoek en kippensoep.

Meervoud op -en + es?   Dan groentesoep

Is er maar één van?        Zonneschijn, maneschijn

Verstekend woord?        Retegoed, beresterk

Slide 19 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Let op: 
Ketting=kettinkje
jongen=jongetje
auto=autootje
paraplu=parapluutje

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide