TL3B ww-spelling maandag 1 nov: pv tt en vt 2 lessen

Welkom, TL3B

Pak alvast je laptop.

We gaan zo beginnen.
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom, TL3B

Pak alvast je laptop.

We gaan zo beginnen.

Slide 1 - Tekstslide

Spelling: Een stukje herhaling...

                                        Doel:
                      Aan het eind van deze les kun je:

  • De persoonsvorm vinden in een zin
  • De stam van een werkwoord noteren
  • De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen
  • (De persoonsvorm in de verleden tijd correct spellen)




                                
theorie
oefenen
checken

Slide 2 - Tekstslide

Om een werkwoord goed te kunnen spellen, moet je drie dingen weten:
  1. Wat voor soort werkwoord is het? (persoonsvorm, voltooid deelwoord, bijv. gebruikt voltooid deelwoord, infinitief?)
  2. In welke tijd staat het werkwoord?
  3. Wat is de stam van het werkwoord? 

We beginnen vandaag met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 3 - Tekstslide

Hoe check je of een werkwoord een persoonsvorm is?

Slide 4 - Open vraag

Check: De persoonsvorm (pv) vind je:
  1. Door de zin vragend te maken
  2. Door de zin in een andere tijd te zetten
3. Door het getal in de zin te veranderen  

Zij hebben samen gezwommen
  1. Hebben zij samen gezwommen?
  2. Zij hadden samen gezwommen.
  3. Hij heeft (samen) gezwommen.

Slide 5 - Tekstslide

Check:
Welk werkwoord is de persoonsvorm?

Ik ga naar huis fietsen.
A
ga
B
fietsen

Slide 6 - Quizvraag

Hij vindt het niet leuk dat Jasper is verhuisd.

De persoonsvorm=


A
vindt
B
is
C
verhuisd
D
vindt, is

Slide 7 - Quizvraag

Check (doel 1):
Ik kan in een zin de persoonsvorm vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

1. Je kunt nu de persoonsvorm vinden
2. Nu moet je bepalen wat de stam van het werkwoord is.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is ook alweer de 'stam' van een werkwoord?

Slide 10 - Open vraag

Stam= hele ww-en
worden-word
huilen-huil


Soms moet je een letter aanpassen:
zwemmen-zwem
lopen-loop

Slide 11 - Tekstslide

check:
Wat is de stam van het werkwoord
'verhuizen'?

Slide 12 - Woordweb

Check (doel 2): Ik kan de stam van een werkwoord vinden.

😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

1. Je kunt nu de persoonsvorm vinden.
2. Je kunt nu de stam van een werkwoord noteren.
3. Bepaal nu in welke tijd de persoonsvorm staat en pas de regels toe.

Slide 14 - Tekstslide

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt):
We nemen het werkwoord 'worden'
Ik word
Jij/hij/zij/ het  wordt
Wij worden
Zij worden

Bij de ik-vorm in de tt komt er nooit een -t bij!

Slide 15 - Tekstslide

De hij (zij/het)-vorm van de pv in de tt =
stam+t

                                              Hij (worden) morgen zestien.
Stam = word
                                             Hij wordt morgen zestien (stam+t)

Let op: alle mensen, dieren of dingen zijn hij/zij of het!

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen:
In welke zin is het werkwoord 'worden' juist gespeld?
A
De leraar word helaas vervangen.
B
Hij wordt morgen kampioen.
C
Wordt je morgen 65?
D
Jij word zeker geen kampioen!

Slide 17 - Quizvraag

Hij (verhuizen) binnenkort naar India.
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisdt

Slide 18 - Quizvraag

Ik (vinden) deze vragen lastig.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 19 - Quizvraag

Check (doel 3):
Ik kan de spellingsregels voor de pv in de tt correct toepassen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

1. Je kunt nu de persoonsvorm vinden in een zin
2. Je kunt de stam van een werkwoord noteren
3. Je kunt de regels voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd toepassen
En nu: oefenen!
Pak alvast pen en doe je laptop dicht.

Volgende les: nakijken en pv verleden tijd.

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen met de pv in de tt
Nodig: pen

Wat? Opdracht x
Hoe? Je mag in tweetallen werken.
Hulp nodig? Steek je hand op.
Tijd: 5 min.
Klaar? maak opdrachten H2 taalverzorging (pv in samengestelde zinnen)
De uitkomst bespreken we volgende les klassikaal.

Slide 22 - Tekstslide

Deel 2: persoonsvorm verleden tijd
Vorige les heb je geleerd hoe je de 
persoonsvorm vindt, wat de stam is
en hoe je de pv in de tegenwoordige tijd vormt.


Doel van deze les:

Je kunt de persoonsvorm ook in de verleden tijd
correct spellen.

Slide 23 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hij (lachen).....zich dood toen ik die grap vertelde.
A
lachte
B
lachtte

Slide 24 - Quizvraag


Anna (praten)gister door de uitleg heen.

Slide 25 - Woordweb

Persoonsvorm verleden tijd=
stam +te(n)
of
stam+de(n)
Lachen: de stam is lach
lach+te= lachte

maar: wachten: de stam is wacht, dus: wacht+te= wachtte

Slide 26 - Tekstslide

Gister (worden) mijn oma tachtig.
A
werd
B
wert
C
werdt

Slide 27 - Quizvraag

Hij (fietsen) vanochtend door de regen.
(vt)
A
fietste
B
fietstte

Slide 28 - Quizvraag

Wij (braden) vorige week samen het vlees.
A
braden
B
braaden
C
braadden

Slide 29 - Quizvraag

Afgelopen vrijdag (storten) het dak van de school in.
A
storte
B
stortte

Slide 30 - Quizvraag

Wie (pakken) net het laatste koekje?
A
pakte
B
paktte

Slide 31 - Quizvraag

Leg uit wat de regel is voor de pv in de verleden tijd. Hoe vorm je die?
Neem als voorbeeld het werkwoord 'fietsen'.

Slide 32 - Open vraag

Check (doel 4):
Ik kan de spellingsregels voor de verleden tijd toepassen op de persoonsvorm.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Herhaling: Leg uit hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft bij hij/zij/het (+ww)

Slide 34 - Open vraag

Huiswerk:
H2 Pv in samengestelde zinnen afmaken.

Volgende les:

Voltooid deelwoord
als bijv.nw

Slide 35 - Tekstslide

Wat is de spellingsregel van een voltooid deelwoord dat als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt?

Slide 36 - Open vraag

Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijf je zo kort mogelijk

Slide 37 - Tekstslide

Wanneer schrijf je het meervoud van een woord met 's?

Slide 38 - Open vraag

Meervoud op 's:

als een woord eindigt op a,o,u, i of y

auto's. radio's, paraplu's, baby's

Slide 39 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een koppelteken?
-

Slide 40 - Open vraag

Een koppelteken gebruik je:
In samenstellingen die anders niet uit te spreken zijn.
Bij aardrijkskundige namen die uit twee delen bestaan.

Mee-eten
Zuid-Afrika

Slide 41 - Tekstslide

Welke twee regels kun je gebruiken om er achter te komen of een voltooid deelwoord eindigt op een d of een t?

Slide 42 - Open vraag

d of t?
-Woord langer maken: Hij is verhuisd, want: hij verhuisde

- Kofschip: zit de laatste letter van de stam in t kofschip? Dan schrijf je een t.

Slide 43 - Tekstslide

Kies de juiste spelling
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 44 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 45 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 46 - Quizvraag

Regels:

Meervoud op -en?         Dan pannenkoek en kippensoep.

Meervoud op -en + es?   Dan groentesoep

Is er maar één van?        Zonneschijn, maneschijn

Verstekend woord?        Retegoed, beresterk

Slide 47 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Let op: 
Ketting=kettinkje
jongen=jongetje
auto=autootje
paraplu=parapluutje

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide