1.2 Luchtdruk deel 2

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

H2 Het weer
Pak je chromebook er bij en meld je aan bij lesson-up.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Herhalen 2.1
  • Uitleg 2.2
  • Opdrachten 2.2 maken
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Smelten
Stollen
Rijpen
Vervluchtigen
Verdampen
Condenseren

Slide 4 - Sleepvraag

Welke faseovergang zorgt ervoor dat mist ontstaat?

Slide 5 - Open vraag

Welke faseovergang heeft hier plaatsgevonden?

Slide 6 - Open vraag

Wat weet je over de maximale temperatuur in de afbeelding?
Alleen een getal.

Slide 7 - Open vraag

Deeltjesmodel

Alle stoffen bestaan uit moleculen.

In het deeltjesmodel zijn drie regels die altijd gelden voor de moleculen van een stof:
  • De moleculen van een stof veranderen niet.
  • De moleculen van een stof bewegen altijd.
  • De moleculen van een stof trekken elkaar aan.

Slide 8 - Tekstslide

Noem de drie regels die voor moleculen in een stof gelden.

Slide 9 - Open vraag

Als je met water op tafel knoeit, zie je vaak plassen liggen en geen losse druppeltjes. Leg uit met behulp van het deeltjesmodel hoe dit komt.

Slide 10 - Open vraag

Moleculen bij verschillende fases
Vaste stof: de moleculen trillen een klein beetje op een vaste plek, de aantrekkingskracht is groot.

Vloeistof: de moleculen komen van hun plek af, maar zitten wel tegen elkaar aan. De aantrekkingskracht is nog vrij groot.

Gas: de moleculen schieten door de ruimte, ze zitten ver van elkaar af en de aantrekkingskracht is klein.
De drie fases:

Slide 11 - Tekstslide

Faseovergang

Slide 12 - Tekstslide

Hoe bewegen de deeltjes als water is verdampt?
A
De deeltjes hebben een eigen vaste plaats en bewegen op die vaste plaats snel heen en weer.
B
De deeltjes hebben geen vaste plaats en bewegen langs elkaar heen.
C
De deeltjes bewegen los van elkaar en de onderlinge aantrekkingskracht is erg klein.
D
De deeltjes hebben een eigen vaste plaats en staan stil.

Slide 13 - Quizvraag

2.2 Luchtdruk 

Slide 14 - Tekstslide

Luchtdruk
Hoe hard drukken de luchtmoleculen op je.

Hoe hoger je bent, hoe lager de druk.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de luchtdruk?
A
De kracht die wind uitoefend.
B
De hoeveelheid lucht.
C
Hoe hard de luchtdeeltjes ergens op drukken.
D
De druk die een voorwerp op lucht uitoefent.

Slide 16 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de druk wanneer je hoog in de bergen bent?
A
Die wordt hoger
B
Die wordt lager
C
Die blijft het zelfde

Slide 17 - Quizvraag

Luchtdruk meten
Luchtdruk meet je met een barometer.

De luchtdruk meet je in bar of pascal (Pa)

1 bar = 100 Pa

Slide 18 - Tekstslide

Hoe meet je luchtdruk?
A
Luchtdrukmeter
B
Barometer
C
Thermometer
D
Isobarenmeter

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de eenheid van luchtdruk?
A
Pascal (Pa)
B
Pascal (P)
C
Kracht (F)
D
Millibar (mbar)

Slide 20 - Quizvraag

In een barometer zit een metalen doosje waar de lucht grotendeels uit is gepompt. Wat gebeurt er met het doosje als de luchtdruk daalt?
A
Die blijft gelijk
B
Die zet uit
C
Die wordt ingedrukt

Slide 21 - Quizvraag

Luchtdruk 
Hoge druk = mooi weer
Lage druk = slecht weer

Gemiddeld schommelt de luchtdruk tussen 940 tot 1060 mbar.

Slide 22 - Tekstslide

Wat voor weer kun je verwachten bij een hoge luchtdruk?
A
Storm
B
Regen
C
Mooi weer

Slide 23 - Quizvraag

Gasdruk



Luchtdruk meet je met een barometer.

Gasdruk meet je met een manometer



Slide 24 - Tekstslide

Gasdruk
Absolute druk = luchtdruk + overdruk
Absolute druk = luchtdruk - onderdruk

Slide 25 - Tekstslide

En nu zelfstandig aan het werk
Maak opdracht 1 t/m 12
Blz. 88 t/m 92

Slide 26 - Tekstslide