De hoogte van het smeltpunt van een metaal wordt bepaald door de sterkte van de metaalbinding. Als het smeltpunt van kwik laag is, zal de metaalbinding zwakker zijn dan bij alle andere metalen.
Slide 6 - Tekstslide
8
a) Onedele metalen reageren met zuurstof uit de lucht. Het metaaloxidelaagje geeft het metaal een doffe kleur.
b) 4 Fe(s) + 3 O2(g) → 2 Fe2O3(s)
c) Bij polijsten schuur je het oxidelaagje eraf.
Slide 7 - Tekstslide
9
a) De metaallagen kunnen vrij gemakkelijk langs elkaar heen bewegen.
b)
Slide 8 - Tekstslide
9
a) De metaallagen kunnen vrij gemakkelijk langs elkaar heen bewegen.
b)
Slide 9 - Tekstslide
9
c) Bij brons gaat het om het metaalrooster van koperatomen waar tinatomen zijn ingebouwd. De tinatomen zijn groter dan de koperatomen, waardoor de verschillende lagen van metaalatomen niet meer gemakkelijk langs elkaar heen kunnen bewegen.
d) Een legering is een mengsel en heeft dus een smelttraject. Dus brons zal niet bij één vaste temperatuur smelten
e) Brons is een legering. Doordat niet alle metaalatomen in het metaalrooster even groot zijn, kunnen de atomen niet over elkaar schuiven. Het materiaal is daardoor hard, maar niet meer vervormbaar. Wanneer de kracht te groot wordt, barst het.
Slide 10 - Tekstslide
10
a) De zinkatomen en de ijzeratomen zitten in de legering door elkaar en zijn door metaalbindingen aan elkaar gebonden. Wanneer de kracht te groot wordt, barst het.
b) De temperatuur moet hoger zijn dan het smeltpunt van zink. Dit smeltpunt is 693 K (Binas tabel 40A). Een temperatuur van 400 °C is gelijk aan 673 K en dat is dus lager dan het smeltpunt van zink. Mert heeft dus gelijk.
Slide 11 - Tekstslide
11
a) Pb(s)
b) Zware metalen zijn metalen die een hoge dichtheid hebben.
c) Zware metalen en verbindingen van zware metalen zijn schadelijk voor gezondheid en milieu. Lood tast de hersenen en het centrale zenuwstelsel aan.
d) Metalen hebben een metaalglans. Als het metaal dof is geworden, is een corrosielaagje ontstaan. Metalen die gemakkelijk corroderen, noem je onedel. Lood is dus een onedel metaal.
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen 2.4
2.4.1 Je kunt een beschrijving geven van een ionbinding en uitleggen waar de sterkte van deze binding van afhangt.
2.4.2 Je kunt zouten herkennen aan de atomaire samenstelling (formule) en de microstructuur van een zout beschrijven.
2.4.3 Je kent de algemene eigenschappen van een zout en kunt die in verband brengen met de microstructuur.
2.4.4 Je kunt uitleggen welke typen bindingen verbroken en gevormd worden bij chemische reacties en faseovergangen, en je kunt van deze processen een (reactie)vergelijking geven.
Slide 13 - Tekstslide
Moleculaire stoffen
Metalen
Zouten
Opgebouwd uit metaalatomen.
Metaalbinding: door aantrekkingskracht tussen negatief geladen vrije elektronen en positief geladen atoomresten
Elektrisch geledingsvermogen
Vervormbaarheid
Legering
Opgebouwd uit niet-metaalatomen
atoombinding: wordt gevormd door gedeeld elektronenpaar
vanderwaalsbinding: (molecuulbinding) binding die moleculen in de vaste/vloeibare fase bij elkaar houdt.
waterstofbruggen
- hydrofiel
- hydrofoob
Molecuulrooster
Opgebouwd uit metaal én niet-metaalatomen
Ionbinding
Slide 14 - Tekstslide
Zouten
Een zout is een verbinding tussen een metaal en een niet-metaal. bijvoorbeeld:
natriumchloride, NaCl (s)
lithiumfluoride, LiF(s)
magnesiumoxide, MgO(s)
calciumsulfide, CaS(s)
Slide 15 - Tekstslide
Stofeigenschappen van zouten
Zouten hebben een hoog smeltpunt
Bij kamertemperatuur (293 K) zijn alle zouten vaste stoffen.
Ion: een atoom/atoomgroep met een lading (+ of - lading)
Slide 17 - Tekstslide
Microstructuur van zouten
Ionbinding: positieve en negatieve lading/ionen trekken elkaar aan, hierdoor ontstaat een ionbinding.
een ionbinding is zeer sterk, daarom is het smeltpunt van een zout heel hoog (en zijn ze dus vast bij kamertemperatuur)
De ionbindingen vormen een ionrooster.
Het zout is elektrisch neutraal: je wilt in de verhouding even veel positieve als negatieve lading.
Bijvoorbeeld: Na+ en Cl- in een verhouding van 1 : 1. Dus de verhoudingsformule is NaCl.
Slide 18 - Tekstslide
Microstructuur van zouten
Bijvoorbeeld: Na+ en Cl- in een verhouding van 1 : 1. Dus de verhoudingsformule is NaCl.
natriumchloride (NaCl) kan gevormd worden in een reactie tussen natrium en chloorgas: 2 Na (s) + Cl2 (g) --> 2 NaCl (s)
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Verklaring op microniveau:
1. smeltpunt
Natriumchloride, NaCl(s), heeft een smeltpunt van 1074 K. Natriumchlorde bestaat uit Na+ en Cl- ionen.
Magnesiumoxide, MgO(s), heeft een smeltpunt van 3098 K. Magnesiumoxide bestaat uit Mg2+ en O2- ionen.
Slide 21 - Tekstslide
Verklaring op microniveau:
2. vervormbaarheid
Zouten zijn stevig, maar wel bros: ze breken eerder dan ze van vorm veranderen.
Wanneer door een uitwendige kracht een laag ionen in een ionrooster een stukje wordt verschoven, komen ionen met dezelfde lading tegenover elkaar te liggen: deze ladingen stoten elkaar af, met als gevolg breuk in het materiaal.
Slide 22 - Tekstslide
Verklaring op microniveau:
3. elektrisch geleidingsvermogen
Slide 23 - Tekstslide
Verklaring op microniveau:
3. elektrisch geleidingsvermogen
Voor stroomgeleiding zijn er geladen deeltjes nodig die vrij kunnen bewegen.
In vaste zouten kunnen de geladen deeltjes niet vrij bewegen: dus geleid dit géén stroom.
In vloeibare/opgeloste zouten kunnen de geladen deeltjes wel vrij bewegen: dus geleid wél elektrische stroom.
Als een zout oplost in water worden de ionbindingen verbroken, de ionen komen dan los van elkaar en kunnen ook vrij in het water bewegen.
Slide 24 - Tekstslide
Maken opdracht: 2 t/m 8
(vanaf blz 110)
Slide 25 - Tekstslide
2
a) Een metaalatoom staat een of meer elektronen af en vormt zo een positief ion.
b) Een niet-metaalatoom neemt een of meer elektronen op en vormt zo een negatief ion.
c)De ionbinding is de binding tussen positieve en negatieve ionen in een zout.
d) Bij een atoombinding is sprake van een gemeenschappelijk elektronenpaar, bij een ionbinding worden elektronen helemaal overgedragen van het metaalatoom naar het nietmetaalatoom.
Slide 26 - Tekstslide
3
a) niet-metaalatomen
b) Dat hangt af van het aantal valentie-elektronen. Dat zijn de elektronen die worden afgestaan aan de niet-metaalatomen.
c) Het smeltpunt geeft hier inzicht in. Bij sterke bindingen is het smeltpunt hoog tot zeer hoog. En alle zouten zijn bij kamertemperatuur (293 K) vaste stoffen.