FORMULEREN

Lesdoel - Formuleren

Je kunt je tekst aantrekkelijker en duidelijker maken 
door het gebruik van verwijswoorden. 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoel - Formuleren

Je kunt je tekst aantrekkelijker en duidelijker maken 
door het gebruik van verwijswoorden. 

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren en variëren
Zorg voor afwisseling in woorden, woordvolgorde en zinslengte.
• Gebruik synoniemen en verwijswoorden om een tekst afwisselender te maken.
Schrijven voor je lezer
• Sluit aan bij wat je lezers weten van het onderwerp. Geef voorbeelden die jouw lezers aanspreken.
• Sluit met je woordkeus aan bij je lezers. Gebruik woorden die je lezers kennen en die bij hen passen.

Slide 2 - Tekstslide

Actief formuleren
Als je een zin actief formuleert, maak je duidelijk ‘wie’ iets doet. Actief geformuleerde zinnen zijn:
• duidelijker en daardoor makkelijker te lezen;
• meestal korter;
• overtuigender.

Slide 3 - Tekstslide

FORMULEREN- verwijswoorden
Een verwijswoord wordt gebruikt om naar andere woorden, woordgroepen of hele zinnen te verwijzen. Hiermee zorg je voor variatie in de tekst.

Slide 4 - Tekstslide

Formuleren: enkel- of meervoud?
Let goed op, of het deel van de zin waarnaar je verwijst enkelvoud of meervoud is. Meestal is dat makkelijk te zien:
Het paard staat in de wei. Hij graast rustig.
De auto’s zijn gerepareerd. Ze staan in de garage.
Bij woorden als: ‘politie’, ‘personeel’, ‘menigte’ of ‘kudde’. Deze woorden verwijzen allemaal naar een grote groep mensen of dieren. Toch zijn ze allemaal enkelvoud.



Slide 5 - Tekstslide

Er zijn heel veel verwijswoorden. Een aantal voorbeelden:

Ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij, me, mij, jou, hem, haar, ons, hen, hun, mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons
deze, die, dit, dat, wie, wat
toen, daar, hier
Al deze woorden kunnen in een tekst verwijzen naar iets of iemand, naar een gebeurtenis of naar een plek.

Slide 6 - Tekstslide

Formuleren: enkel- of meervoud?
Als je twijfelt of een woord enkelvoud of meervoud is, kijk dan of je er ‘een’ voor kunt zetten. Als dat zo is, is het enkelvoud. Zo niet, dan heb je te maken met meervoud.
bv: 
Vlak voor mij stak een kudde schapen de weg over.
De politie heeft gisteren vier verdachten opgepakt.

Slide 7 - Tekstslide

Formuleren (verwijswoorden)

''Je moet even doorfietsen naar de volgende pinautomaat, want ... hier doet het niet.''
A
het
B
dit
C
dat
D
deze

Slide 8 - Quizvraag

Voorbeelden van verwijswoorden zijn...
A
Waarom, zoals, soms...
B
Hij, zij, het, die...

Slide 9 - Quizvraag

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Vanessa
B
Ghana
C
land
D
dat

Slide 10 - Quizvraag

Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 11 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 12 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Neemt u/uw de bus naar Berlijn of u/uw privévliegtuig?
A
u - u
B
uw - uw
C
u - uw
D
uw - u

Slide 13 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
James wil naar school met ze/zijn fatbike, die oom Theo hem/zijn heeft gegeven.
A
ze - hem
B
ze - zijn
C
z'n - hem
D
z'n - zijn

Slide 14 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Elza en Lisa denken dat hun/ze een leukere feestoutfit hebben dan ons/wij.
A
hun - ons
B
hun - wij
C
ze - ons
D
ze - wij

Slide 15 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Als ik jouw/jou versla met boksen, heb ik net zo vaak gewonnen als jou/jij.
A
jouw - jou
B
jouw - jij
C
jou - jou
D
jou - jij

Slide 16 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 17 - Quizvraag

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat.

Het gevoel ... je hebt als je wint, is niet te beschrijven.
A
die
B
dat

Slide 18 - Quizvraag

Het verwijswoord hun wordt vaak verkeerd gebruikt. Je gebruikt hun alleen in geval van bezig. Bijvoorbeeld: hun fiets. Noteer het juiste verwijswoord.

In de winter gaan de kippen vroeger naar ze / hun nachthok.
A
ze
B
hun

Slide 19 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in:
Waar zijn Saar en Sofie? Ik heb ..... niet gezien
A
hen
B
hun

Slide 20 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord:
Zijn dat .... schoenen?
A
jou
B
jouw

Slide 21 - Quizvraag

LEES DE TEKST: “Om de jonge doelgroep te bereiken zijn de handen ineengeslagen met de populaire rapper Idaly.”
Hoe kun je deze zin op een andere manier formuleren waarbij de betekenis van de zin hetzelfde blijft?
Om de jonge doelgroep te bereiken
A
heeft men contact gezocht met rapper Idaly.
B
Men is samen gaan werken met rapper Idaly.
C
werken zij en rapper Idaly alleen nog maar met jongeren.

Slide 22 - Quizvraag

examentraining: schrijfopdracht 3 blz. 44 
TALENT SCHRIJVEN : opdracht 4 tot en met 8 vanaf blz.58 T/M 60 maken.


Slide 23 - Tekstslide