Les1 Paragraaf 1 Tijd is geld

Hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
Paragraaf 1 Tijd is geld
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
Paragraaf 1 Tijd is geld

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel uur heb jij in het PO gestoken?
A
4-
B
4-7
C
7-10
D
10+

Slide 2 - Quizvraag

In hoeverre ben je tevreden over je droomhuis?
0100

Slide 3 - Poll

Hoeveel uur heb je in de vakantie huiswerk gemaakt?
A
0-5
B
5-10
C
10-15
D
15+

Slide 4 - Quizvraag

Hoe was je vakantie?
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Poll

Vind jij de verkiezingen interessant om te volgen?
A
Verkiezing van wat?
B
Missverkiezing wel
C
Zo nu en en dan lees ik wat
D
Jawel

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt

Slide 10 - Tekstslide

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Inflatie = gemiddelde prijsstijging van producten in een land.

Slide 13 - Tekstslide

Ik ben zeker over mijn vakkenkeuze..
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

INDEXCIJFERS

Slide 15 - Tekstslide

Indexcijfers 
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100. 

Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Indexcijfers
Om de ontwikkeling van verschillende grootheden, zoals prijzen of inkomen, goed te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van indexcijfers.

Een indexcijfer is een getal dat aangeeft hoeveel iets in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken tijdstip. Dit afgesproken tijdstip noem het het basisjaar en krijgt het indexcijfer 100.


Slide 18 - Tekstslide

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar 2015: 2000 euro
Loon nieuwjaar 2020: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 19 - Tekstslide

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 20 - Tekstslide

REKENEN MET INDEXCIJFERS

Slide 21 - Tekstslide


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 22 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 24 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 25 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

In het basisjaar kost een racefiets gemiddeld € 1.750. Drie jaar later is het indexcijfer 89,5. Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van racefietsen gedaald?

Slide 28 - Open vraag