Paragraaf 1 Tijd is geld

Hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
Paragraaf 1 Tijd is geld
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
Paragraaf 1 Tijd is geld

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat ruilen over de tijd is
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt

Slide 2 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
Keuze tussen sparen en lenen afhankelijk van je doelen.
Altijd sprake van onzekerheid! Waarom?
Sparen, je stelt consumptie uit en ontvangt rente.
Lenen, je vervroegt je consumptie en je betaalt rente.

Slide 3 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
De prijs van tijd = rente

Slide 4 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
Lezen Tijd is geld blz 210 
Maken opdracht 1, 2, 3, 4 en 6

Slide 5 - Tekstslide

Deze les
Bespreken huiswerk opgaven 8 en 10 H7.1 
Bespreken indexcijfers
Huiswerk woensdag opgaven 12, 14 t/m 16 H7.1

Slide 6 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
De prijs van tijd = rente

Slide 7 - Tekstslide

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt. (gaat om een bedrag dat verandert)
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie. (gaat over de verandering van de koopkracht)

Slide 8 - Tekstslide

Inflatie = gemiddelde prijsstijging 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

INDEXCIJFERS

Slide 11 - Tekstslide

Indexcijfers 
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100. 

Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.

Slide 12 - Tekstslide

Indexcijfers
Om de ontwikkeling van verschillende grootheden, zoals prijzen of inkomen, goed te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van indexcijfers.

Een indexcijfer is een getal dat aangeeft hoeveel iets in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken tijdstip. Dit afgesproken tijdstip noem het het basisjaar en krijgt het indexcijfer 100.


Slide 13 - Tekstslide

Indexcijfers 

Slide 14 - Tekstslide

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar 2015: 2000 euro
Loon nieuwjaar 2020: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 15 - Tekstslide

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 16 - Tekstslide

REKENEN MET INDEXCIJFERS

Slide 17 - Tekstslide


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 18 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 20 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 21 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 22 - Quizvraag

In het basisjaar kost een racefiets gemiddeld € 1.750. Drie jaar later is het indexcijfer 89,5. Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van racefietsen gedaald?

Slide 23 - Open vraag