Week 13 Schrijven: Een artikel + Herhalen Taalverzorging 3.1 t/m 3.3.

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je herhaalt werkwoordspelling (3x), Hoofdletters (2x), Leestekens (2x) en de spelling van het meervoud.
  • Je gaat je artikel van vorige week (ChatGPT) aanpassen en je vergelijkt de twee artikelen op kenmerken.
  • Je maakt een begin met je zelfgeschreven artikel IN DE KLAS!

Slide 3 - Tekstslide

Herhalen - de beste manier van leren
Leren leren

Slide 4 - Tekstslide

In dat oude huis ..... het overal. (tochten, verleden tijd)
A
tochte
B
tochtte

Slide 5 - Quizvraag

De journaallezer ..... mee, dat het ijs nog net betrouwbaar was. (delen, verleden tijd)
A
deelte
B
deelde
C
deelten
D
deelden

Slide 6 - Quizvraag

De stratenmaker..... de weg die voor ons huis langsloopt. (verbreden, verleden tijd)

Slide 7 - Open vraag

Je ....... me daar niets nieuws mee. (vertellen, tegenwoordige tijd)
A
vertelt
B
verteld

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ben je nog steeds zo moe?
B
Als je nu niet ophoudt, stuur ik je weg.
C
Hij moet rennen want, zijn bus komt eraan.
D
Neem je ook koffie, brood en melk mee?

Slide 9 - Quizvraag

Hoofdletter?
A
Bijbel
B
bijbel

Slide 10 - Quizvraag

Religieuze begrippen
De begrippen die bij een cultuur of een religie behoren, schrijf je niet met een hoofdletter.

    christendom, jodendom, islam, boeddhisme
    Hij is een christen. Zij is joods. Een boeddhistisch gebruik.

Maar de namen van heiligen, de heilige geschriften e.d. die bij die religie horen, schrijf je weer wel met een hoofdletter: God, Allah, de Bijbel en de Koran, Paasfeest, Kerstmis, Ramadan.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdletter?
A
vwo
B
VWO

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 14 - Quizvraag

Historische gebeurtenissen en feestdagen
   
de Tweede Wereldoorlog, de Slag bij Waterloo, de Beeldenstorm
    Kerstmis, het Suikerfeest, Koningsdag, Moederdag

Alleen bij een samenstelling met feestdagen schrijf je kleine letters. Dat geldt ook voor gewone kalenderdagen en –periodes.

    paasdagen, kerstboom, vaderdagcadeau
    zomer, herfst, december, donderdag, middeleeuwen, klassieke oudheid

Slide 15 - Tekstslide

Meervoud
Bij het schrijven van het meervoud is het heel belangrijk om goed te luisteren naar de uitspraak van een woord!
Risico-risico's/risicos
Bureau - bureaus/bureau's

Slide 16 - Tekstslide

6. MEERVOUD op -ën

Bij woorden die eindigen op -ee of -ie maak je langer met -ën of met -"n (let op de plaats van de klemtoon)

fee = feeën

knie = knieën

bacterie = bacteriën

porie = poriën

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het meervoud van
REE
A
reën
B
reeën

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
CHEMICALIE ?
A
chemicaliën
B
chemicalieën

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
FANTASIE?
A
fantasiën
B
fantasieën

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
PROCINCIE?
A
provinciën
B
provincieën

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
MOSKEE?
A
moskeën
B
moskeeën

Slide 22 - Quizvraag

Vervolg ChatGPT opdracht (artikel 1). 
Inleveren Word-document met: Basisartikel + Aangepast artikel + Schema met tekstanalyse.
Opdracht Artikel 2, volgende week ook nog de tijd.
De opdrachten staan in TEAMS

Slide 23 - Tekstslide