aller = gaan entrer = naar binnen gaan hebben être als
rentrer = terug gaan hulpwerkwooord
tomber = vallen
________________
Slide 19 - Tekstslide
de passé composé met être:
être werkt dan als = teken: het voltooid deelwoord gedraagt zich dan net als een bijvoeglijk naamwoord: het past zich aan aan de het onderwerp: : mnl., vrl., ev. en/of mv: il est grand - il est allé elle est grande - elle est allée ils sont grands - il sont allés elles sont grandes - elles sont allées
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
de passé composé met être:
je zegt dus niet: MAAR: net als in t Nederlands: Ik hebgegaan ik ben gegaan jij hebt binnengegaan jij bent binnengegaan hij heeftteruggegaan hij is teruggegaan zij heeftgevallen zij is gevallen
Slide 22 - Tekstslide
vb. : "aller" gaat met être:
je suis allé(e) je = Marc > je suis allé / je = Mia > je suis allée tu es allé(e) tu = Marc > tu es allé / tu = Mia > tu es allée il est allé
elle est allée
nous sommes allé(e)s nous = Marc en Lex > nous sommes allés vous êtes allé(e)(s) vous = Mia en Lynn > vous êtes allées
ils sont allés
elles sont allées
Slide 23 - Tekstslide
Tim is gevallen =
A
Tim est tombé
B
Tim est tombée
Slide 24 - Quizvraag
Mariëlle is binnengekomen =
A
Mariëlle est entré
B
Mariëlle est entrée
Slide 25 - Quizvraag
Sam en Marc zijn gevallen =
A
Sam et Marc sont tombés
B
Sam et Marc sont tombées
Slide 26 - Quizvraag
Isa en Marieke zijn gevallen =
A
Isa et Marieke sont tombés
B
Isa et Marieke sont tombées
Slide 27 - Quizvraag
Mick is binnengekomen (entrer) =
Slide 28 - Open vraag
Maria is binnengekomen (entrer) =
Slide 29 - Open vraag
Mick en Maria zijn binnengekomen (entrer) =
Slide 30 - Open vraag
wk. 13 : Taakwerk
* maken: - Hfd. 5: opdr. 1 t/m 18 * leren: - Hfd. 5 - voca A FN/NF en voca B FN/NF - bron C: de Passé composé - bron D: Phrases-clés FN/NF
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.